vrijdag 31 augustus 2012

Studio Meerle

 
Bibian en ik wilden al heel lang samen gaan optreden, zonder band, gewoon met z’n tweeën, akoestische gitaar en zang, verder niets. We waren erg onder de indruk geraakt van de Amerikaanse Gillian Welch die met haar man, de brilliante en eigenzinnige gitarist David Rawlings al jaren een duo vormt; zoiets wilden wij ook wel.
Spelen met een band heeft het voordeel dat je lekker kunt hangen in het geluid van je bandleden, je bent niet zelf de hele tijd aan het woord. Het is – okay, niet altijd, maar meestal toch wel – gezellig, sociaal en bij de mindere concerten kun je je frustratie samen weglachen of desnoods je bandleden de schuld geven.
Onze muziek evolueerde met de jaren van ingewikkeld naar simpel, en dat bleek uiteindelijk nog veel ingewikkelder. Als je alle ballast overboord gooit is er ook niets meer om je achter te verschuilen, en blijft alleen de naakte essentie over. Voor ons bestond die uit een paar akkoorden met een sterke melodie en wat regels tekst. Die moesten dan natuurlijk wel voldoen aan onze persoonlijke, moeilijk te benoemen, maar voor onszelf volstrekt duidelijke esthetiek. We sleutelden lang aan liedjes en gaven elkaar steeds meer ruimte om ‘in te breken’ in elkaars werk. Soms bleek iets ‘heilig’ en dat leerden we van elkaar respecteren.
Omdat het duidelijk was dat we niet veel tijd meer hadden, maar we nog zoveel ideeën hadden, hebben we ons in Meerle in België teruggetrokken in het huis van vrienden, met een simpel opnamesetje en twee van de allerbeste microfoons in bruikleen. In krap twee maanden tijd schreven we samen een heleboel nieuwe liedjes die we meteen ook opnamen in één van de slaapkamers van het huis, die wij tot ‘studio’ hadden omgebouwd. Vogelgetjilp en kraaiende hanen namen we – soms knarsetandend – voor lief. Luister maar eens met een koptelefoon naar de cd die ingesloten zit in Bibian’s boek.
We hadden nog veel meer muziek willen maken, en ook dolgraag onze liedjes samen voor publiek gespeeld, maar Bibian had er de energie gewoon niet meer voor. Bovendien had ze geen adem genoeg om nog te kunnen zingen zoals ze dat wilde. Het is bij twee korte concerten voor vrienden gebleven.
Ik geloof niet dat ik ooit eerder in mijn leven zo geconcentreerd ‘samen’ muziek heb gemaakt. We hebben heus vreselijk op elkaar zitten mopperen, maar alleen omdat we het nóg beter wilden. We wisten precies wat we aan elkaar hadden en waartoe de ander in staat was, en we wilden allebei het best mogelijke uit elkaar halen. We wisten ook dat we maar één kans hadden; het was nu of nooit. We voelden dat we eindelijk tot de kern van onze muziek waren gekomen, dat we eindelijk hadden gevonden waar we al die tijd naar op zoek waren geweest.
Dit waren wij.

donderdag 30 augustus 2012

Dagboek

 
Ooit hield ik een dagboek bij. Een jaar of tien schreef ik vrijwel dagelijks over alles wat me bezighield en wat ik zoal meemaakte. Daarna had ik er geen behoefte meer aan. Ik woonde samen met vriendin R. van wie ik dacht dat zij mijn grote liefde was. Ik wist nog niet dat een grote liefde niet ‘iemand’ is. Ik hield van haar, maar voor een grote liefde was ik nog niet klaar. Ik was piepjong en veel te onrustig. Aan de ene kant dolgelukkig dat ik iemand had die mij leuk genoeg vond om haar leven mee te delen, maar tegelijk doodsbang iets te missen.
Ik speelde gemiddeld drie keer in de week met mijn bandjes 5 Slag een Wijd en The Dutch in jeugdhonken en café’s, en als ik niet moest spelen ging ik ‘uit’. Ik wilde altijd mensen om me heen; thuis kwamen de muren op me af. Dat is geen basis voor een grote liefde.
In mijn dagboek schreef ik het allemaal zo eerlijk mogelijk op, hoewel er ook wel een soort van ijdelheid in doorklinkt als ik het nu teruglees. Een lefgozertje dat heel stoer al zijn angst en onzekerheid overschreeuwt, en hoopt dat toekomstige (posthume) lezers onder de indruk zullen zijn. Veel geldzorgen ook trouwens in die dagen, maar goed, we waren jong.
Ik voelde me vrij om te schrijven wat ik wilde omdat ik zeker wist dat R. het niet zou lezen. Ik hoefde mijn dagboek ook niet te verstoppen, we respecteerden elkaars privacy, vertrouwden elkaar.
Mijn moeder hield ook een dagboek bij. Dat lag gewoon op de keukentafel. Daarin schreef ze al haar woede en frustratie van zich af. Ze vond het best als we er in lazen, maar ze waarschuwde wel: we zouden er niet blij van worden. Ze schreef niet veel over ons, en nooit aardig, maar we hoefden het immers ook niet te lezen. Ik keek er wel eens in als het open lag, en inderdaad: in haar kribbige en moeilijk te ontcijferen handschrift las ik in kort pretentieloos proza hoe wanhopig ze was.
Ook Bibian heeft een groot gedeelte van haar leven een dagboek bijgehouden. Ik heb er nooit in gelezen, maar heel soms las ze me er iets uit voor. Schrijnende verhalen over haar jeugd. Hilarische verslagen van bizarre non-gesprekken die ze met haar moeder voerde. Veel gebrom van haar structureel humeurige vader. Het sprookje van het lelijke jonge eendje.
‘Doe er iets mee,’ zei ik altijd. ‘Meer dan genoeg stof voor een roman, filmscenario, kinderboek of wat dan ook. Iemand die zo goed kan schrijven heeft de verantwoordelijkheid iets met z’n talent te doen.’
Dan glimlachte ze een beetje triest en borg de schriftjes weer op.

woensdag 29 augustus 2012

Pillendoos

 
In 1989 schreef ik mijn eerste ‘grote’ compositie, de kameropera ‘Where the cross is made’ naar een toneelstuk van Eugene O’Neill. Het stuk werd uitgevoerd op een schip, de logger Azart, dat nog altijd - tegenwoordig onder de naam ‘Ship of Fools’ - de wereldzeeën bevaart in een poging met muziek en theater de volkeren te verbroederen.
Tenor Bert Luttjeboer vertolkte de rol van dr. Higgins en deed dat met verve. Ik mocht hem graag en toen hij kort na afloop van het project aan aids bleek te lijden – waar je in die tijd nog aan dood ging – melde ik me zonder meer aan als buddy. Dat betekende dat ik twee keer in de week, op vaste tijden, licht huishoudelijk werk deed en hem gezelschap hield in zijn woning aan de Bloemgracht. Daar zag ik ook voor het eerst een pillendoos. Bert moest gigantische hoeveelheden medicijnen verstouwen, die allemaal keurig gerangschikt op dag en uur in vakjes voor hem klaarlagen. Zonder morren spoelde hij handenvol pillen weg met water of limonade. Toen we het er een keer over hadden moest hij lang naar het juiste woord zoeken; door de ziekte, of misschien wel door de medicijnen leed hij aan afasie. ‘Ik heb...’ stamelde hij, ‘ik heb...’ Hij keek me met grote ogen aan. Ik zag hem zoeken naar omwegen en synoniemen voor wat hij me probeerde te vertellen. ‘Ik heb een... een enorme... Pillenslikdiscipline!’ schreeuwde hij. We schoten allebei in de lach. Bert heeft het niet gered. Het was nog net voor de cocktail die ze tegenwoordig hebben.
Bibian had ook zo’n doos voor haar pillen. Elke zondag vulde ze die netjes voor de hele week. En ook zij slikte haar medicijnen zonder morren, uiterst gedisciplineerd. Het ene medicijn diende om de bijwerkingen van het andere te onderdrukken, en ga zo maar door. Vooral palliatief: pijnbestrijding. Toen Bibian zieker werd wisselden de medicijnen elkaar in steeds hoger tempo af. Als het ene niets deed was er altijd wel een alternatief dat wellicht betere perspectieven bood. Bezorgers van de apotheek kwamen op het laatst bijna dagelijks bij ons aan de deur met nieuwe ladingen pillen, drankjes en ampullen. Ondertussen krepeerde Bibian van de pijn of was ze ver weg in een morfine waas. De ochtend na haar dood ben ik alle resterende medicijnen meteen terug gaan brengen. Ik kon de aanblik van al die doosjes met doordrukstrips niet meer verdragen. Twee king-size boodschappentassen vol. Enige dagen later ontving ik – met gemengde gevoelens - een handgeschreven condoleance kaart van de apotheek.
  





dinsdag 28 augustus 2012

Begraven

 
Ik zat met Bibian bij de begrafenisondernemer. Bibian wilde begraven worden, niet gecremeerd, en het liefst in Amsterdam als dat mogelijk was. Zij was opgegroeid in het door haar gehate en vervloekte Hoofddorp. Haar hele jeugd wist ze al dat ze daar zo gauw het kon zou vertrekken om zich in Amsterdam te gaan vestigen. Toen ze ging studeren en een kamertje had gevonden aan de Amsterdamse Elandsgracht schreef ze zich dan ook meteen officieel uit. Haar familie begreep er niets van; daar zou ze later nog wel van terugkomen. In Hoofddorp was het rustig en veilig wonen, het had een gezellige ‘oude kern’, een fijn winkelcentrum, crèches en scholen; de ideale plek om kinderen groot te brengen. Maar Bibian wilde er niet van horen. Zij wilde naar Amsterdam. Punt.
Ze heeft er nooit spijt van gehad, was volmaakt gelukkig in de grote stad. Haar stad. Ik denk dat ze er daarom ook begraven wilde worden; dan zou ze er voor eeuwig kunnen blijven.
Ik vond het ook een goed idee, maar het leek mij onwaarschijnlijk dat er nog plaats zou zijn op de overvolle begraafplaatsen van de hoofdstad, en ik vreesde dat een graf voor gewone stervelingen wel eens onbetaalbaar zou blijken te zijn.
Dat was gelukkig helemaal niet het geval. Een graf ‘huur’ je voor een periode van bv 20 jaar, waarna je het contract kunt verlengen. Doe je dat niet, dan wordt het graf geruimd en aan een volgende gebruiker verhuurd. De begrafenisondernemer raadde ons aan op Sint Barbara te gaan kijken. Dat leek hem helemaal de plek voor ons. Het was die dag nogal druilerig weer en ik was toch al gedeprimeerd geraakt van het onwerkelijke gesprek, dus stelde ik Bibian voor om liever een andere keer te gaan. Als de zon scheen, we hadden immers toch nog tijd genoeg.
Mijn ouders zijn allebei begraven. Mijn moeder ligt op het Gan Hasjalom, ooit een prachtige begraafplaats totdat alle bomen gekapt moesten vanwege een nieuwe Schipholbaan. Ik ga er met enige regelmaat een bloemetje leggen. Mijn vader is in Bergen begraven. Ik ben er na de begrafenis nog één keer gaan kijken, maar kon het graf niet meer vinden. Er was ook niemand om het aan te vragen.
Mijn tante H. wilde per se gecremeerd. Zij had een bescheiden karakter en wilde ook na haar dood zo min mogelijk plaats innemen. Haar as moest ik maar in zee uitstrooien. Ik had er niet aan gedacht laarzen aan te trekken, en ben op mijn schoenen een eind de golven in gelopen. De wind stond de verkeerde kant op, en net als in The Big Lebowsky kreeg ik de inhoud van de ronde kartonnen urn in mijn haar, neus, mond en ogen. Ik was helemaal alleen op het strand en kon er wel om lachen.
Bibian en ik zijn nooit meer samen op Sint Barbara gaan kijken. Ik ben er met vriendin E. naartoe gegaan en wist meteen dat de begrafenisondernemer gelijk had. Ik heb samen met E. een graf uitgezocht en wat foto’s en een filmpje gemaakt om eventueel aan Bibian te kunnen laten zien. Hoewel we aanvankelijk alles in verband met haar doodgaan uitgebreid samen hadden besproken, merkte ik dat nu het dichterbij kwam, ze er liever niet meer over praatte. Ik had haar ook niet gezegd dat ik die dag naar Sint Barbara zou gaan. Toen ik haar ’s middags in het ziekenhuis ging opzoeken - waar ze kort lag in verband met een verstopping van de galwegen - wist ik niet of ik het haar wel moest vertellen. Het voelde toch een beetje als ontrouw; we hadden immers altijd alles met elkaar gedeeld.
Ik kon het niet lang voor me houden en heb haar meteen ook maar de foto’s en het filmpje laten zien. Ze vond het goed dat ik het geregeld had, en heeft met een half oog naar mijn kiekjes gekeken. Als ik tevreden was, dan zou het wel goed zijn.



maandag 27 augustus 2012

Het Budapester Trio

 
Mijn opa van moeders kant, de uit Boedapest afkomstige violist Nicholas Roth, maakte voor de oorlog furore met het Budapester trio, waar zijn broer George cello in speelde en George van Renesse (later werd het Rucky van Mill) piano.
Voor het prestigieuze Deutsche Grammophon Gesellschaft namen zij het pianotrio Op. 50 van Tschaikovski op. Omdat de elpee niet mee bestelbaar was, en ook antiquarisch onvindbaar, stuurde ik een email naar DGG. Ik legde uit wie ik was en of ze iets voor me konden doen. Na een half jaar wachten (ik had het al opgegeven) kreeg ik bericht dat ik 30 Euro in een envelope kon sturen aan een ‘tonmeister’ bij DGG. Die zou dan wel een cd-tje voor me branden en een scan van de oorspronkelijke elpee-hoes meesturen. Ik vond het een beetje een vreemde gang van zaken, maar wilde toch die opname wel eens horen. Ik had mijn opa nauwelijks gekend, en nooit horen spelen. Volgens mijn moeder, die een hekel aan haar vader had, kon hij goed spelen, maar had hij een beetje een ‘dunne’ toon.
Het Tschaikovski Trio is een moeilijk stuk. Het bestaat uit veel korte delen, en meestal is de eenheid ver te zoeken. Ik bezit een verschrikkelijke opname met Maisky, Kremer en Argerich. Veel opgeblazen ego en weinig tot geen samenspel.
Na een paar weken viel de door mij bestelde cd in de bus; het zag er allemaal keurig verzorgd uit. Er zat een briefje bij waarin de Herr tonmeister zich verontschuldigde voor wat ‘tikken’ in de opname. Hij had het overgezet van het enige exemplaar van de elpee dat nog in hun archief was, en daar zat een kras op.
Wat een prachtige vertolking! Mijn opa was geen Oistrakh, hij had inderdaad een beetje een ‘dunne’ toon, maar wat werd daar ongelofelijk mooi, ingetogen en muzikaal gespeeld door Nicholas en de beide Georges. Een aanrader!
Er moeten nog andere opnamen van het Budapester Trio bestaan, maar daarover is weinig te vinden op het net.
In haar hoogtijdagen toerde het trio de hele wereld rond. Op een keer, tijdens een toernee door de Soviet-Unie, raadde een beroemd solist mijn opa aan bij concerten liever te gaan staan. Dat zou zijn prestige als primarius bevorderen en ook voor de klank van het trio beter zijn. Bij het eerst volgende concert schroefde mijn opa zijn standaard omhoog en speelde – tot grote ontzetting van zijn zachtaardige broer George – staande.
George weigerde de rest van de toernee nog met zijn broer te praten. Aan tafel verliep de conversatie via briefjes die de andere George moest doorgeven. ‘Mag het zout even deze kant op?’ dat niveau.
De sfeer was verpest, de situatie onhoudbaar. Uiteindelijk capituleerde mijn opa en ging – onaangekondigd – weer zitten.
Nicholas werd een gewaardeerd viooldocent aan het Londense Trinity college en
George heeft nog jaren in het London Symphony Orchestra gespeeld. Hij is o.a. te horen op 200 Motels van Frank Zappa over wie hij mij later eens verontwaardigd vertelde: ‘Mr. Zappa? Well he may be a genius, but he’s certainly not a gentleman!’ Het orkest liet zich goed betalen voor dat soort klussen, en financierde daarmee andere projecten die het liever deed.
George is op een week na 100 jaar geworden. Als hij het gehaald had – hij was inmiddels stokdoof en half blind – zou hij een brief van de koningin hebben ontvangen. Een engelse traditie. Op het laatst was dat het enige dat hij nog wilde, maar het heeft niet zo mogen zijn.


zondag 26 augustus 2012

Camperen

 

Om niet meer te achterhalen redenenen besloten Bibian en ik op een dag met de kinderen te gaan kamperen in Nederland. We schaften een tent aan, matrasjes, slaapzakken en een tweepitter. Optimistisch boekten we twee weken vooruit op een camping in Drenthe.
Bij aankomst bleken wij niet te mengen met de andere kampeerders. We hadden de verkeerde tent, de verkeerde kampeerspullen en de verkeerde kinderen. Alle peuters hadden staalblauwe ogen, kort opgeschoren witblond haar of blonde krullen. Al konden ze nauwelijks lopen, allemaal droegen ze zwembroekjes of bikinitopjes. Onze jongetjes hadden lang haar en liepen de hele dag poedelnaakt over de camping. ‘Is dat een jongetje of een meisje?’ werd ons gevraagd. ‘Wat denk je zelf?’, antwoordden wij.  Ons leek het bepalen van het geslacht bij blote mensenkinderen niet extreem moeilijk. ‘Ja maar ze hebben lang haar meneer.’
We vermaakten ons met het bekijken van de diverse, door de ANWB over het landschap gedistribueerde hunebedden, volgden braaf de door dezelfde wielerbond uitgezette fiets- en wandelroutes en probeerden ons niet al te boos te maken over de stupiditeit van onze mederecreanten.
Om zes uur begon men overal om ons heen de aardappels te schillen en om acht uur stonden alle kindertjes met hun moeders in de rij bij de washokken met de tandeborsteltjes al in de aanslag. Wij moesten dan vaak nog bedenken wat we zouden gaan eten of zelfs nog ergens boodschappen zien te doen.
Omdat er een wespenplaag heerste en het twee dagen achter elkaar stortregende besloten we na een krappe week dat kamperen niets voor ons was. We pakten de tent en de rest van onze verregende bezittingen in onze huurauto en reden teleurgesteld terug naar Amsterdam.
Dat was eens maar nooit weer, zeiden we tegen elkaar.
Vreemd genoeg zijn we het jaar daarop toch weer gaan kamperen. Wij hadden inmiddels ons trouwe Mercedes Vitobusje aangeschaft en zijn daarmee ‘helemaal’ naar Normandië gereden. We bleken te hebben geboekt op een camping met vrijwel alleen landgenoten. Ook daar voelden we ons niet thuis, maar we begonnen toch wel iets van de lol van kamperen te begrijpen. Het was het buitenzijn dat ons er zo in aantrok, en het tijdelijk verlost zijn van alle materiële balast. Geen overbodige televisietoestellen, cd-spelers, ijskasten of magnetrons. Alleen het hoognodige.
Maar Frankrijk was het niet voor ons. Het blijft nu eenmaal toch een aangeharkt truttenland. We zochten het steeds zuidelijker en trokken op een dag maar eens de Pyreneeën over. Dat begon er al meer op te lijken.
En uiteindelijk vonden we ons geluk in obscure campings in de bergen in het zuiden van Spanje, met weinig of geen comfort, alleen onnavolgbaar  snel pratende Spanjaarden met een volstrekt on-Hollands ritme waar wij ons graag aan aanpasten. Die zomers konden ons niet lang genoeg duren.  

 




 



zaterdag 25 augustus 2012

Brief

 
Lieve Bibian,

Vandaag ben je precies één maand dood. Ik weet niet of dat lang is. Ik probeer er niet aan te denken hoe je er nu uit ziet in die kist van je, diep onder de grond van Sint Barbara. Lulu vindt het een beetje jammer van die mooie blouse die je aan hebt, maar misschien vind ik er nog wel zo een voor haar. Hij stond je zo goed en je staat er mee op al die prachtige foto’s die Sue van je heeft gemaakt.
Ik draai af en toe onze liedjes. Ik geloof dat ik ze wel mooi vind. Ik vraag me wel eens af of ik dat alleen maar vind omdat jij ze zingt, of dat ik ze anders ook mooi had gevonden. Eeuwig dillema.
Ik denk dat je je begrafenis wel geslaagd had gevonden. Ik heb Wild Horses voor je gezongen. Het kwam er redelijk uit, ik schoot maar twee keer vol, maar ik had me goed voorbereid. De kinderen hebben alledrie gesproken, Swip had een prachtig maar onverstaanbaar gedicht voor je geschreven. Ik had met hem moeten oefenen, maar goed, je kunt niet overal aan denken.
Moss heeft één van je favoriete Beatle liedjes voor je gespeeld, en Leine, met haar dubbele verdriet, heeft ook – heel zacht en ontroerend - voor je gezongen.
Er is mooi en gloedvol gesproken en ook nog luid gevloekt. Ap heeft voor je gezongen en Alan heeft als een soort rattenvanger met een zelf gemaakt instrument voor je kist uit gelopen. Misschien vond ik dat nog wel het mooiste.
Er waren erg veel mensen, ze waren je niet vergeten.
Zelfs je moeder was er, dat had je niet gedacht he? Ik heb haar netjes gecondoleerd en zelfs nog uitgenodigd voor de nazit in een soort vrijwilligers café naast het kerkhof. Dat heeft ze natuurlijk afgeslagen. Ze was met die buren van haar die de kinderen ‘de zombies’ noemen.
Nu zitten we in Meerle. We hebben het drie weken volgehouden, maandag gaan we weer naar huis. Ik vond het heerlijk, en de kinderen hebben zich ook goed vermaakt. Wel af en toe knallende ruzies, maar niet erger dan vroeger. Dat vind ik hoopvol. Misschien was het soms iets te rustig voor ze. Gelukkig is er hier Wi-Fi.
Iedereen zegt dat ik het heel goed doe, maar dat is onzin. Ik doe maar wat, en het is nog veel te vroeg om daar iets verstandigs over te zeggen. Ik ben bang, maar ook vol vertrouwen. Ik moet iets met mijn leven gaan doen. Iets anders. Ik weet nog niet wat, maar ik wil iets nieuws gaan doen. Omdat jij er niet meer bent wordt het natuurlijk toch al anders, maar dat is niet genoeg.
Hoe verander je je zelf?

Meerle, 25 aug. 2012 

vrijdag 24 augustus 2012

Drugs

 
Ik begon pas met roken toen ik twaalf was. Ik zat toen in de eerste klas van het Montessori Lyceum waar ik moeite had mezelf te handhaven. Iedereen was tenminste één jaar ouder omdat ik op de lagere school een klas had overgeslagen. Met sigaret zag ik er vermoedelijk nog misplaatster uit dan zonder, maar ik zette door. Al vrij snel ging ik ook ‘stuff’ roken. Op school was altijd wel iemand met een oudere broer of zus die er aan kon komen. De extase eindigde meestal met braken in de bosjes van het Vondelpark. In die tijd begon ik ook met drinken. Wat drank betreft had ik toch al een slechte opvoeding gehad. Bij ons thuis werd altijd gedronken en al heel vroeg kreeg ik ook ‘gezellig’ een glaasje wijn ingeschonken. Eerst nog vermengd met water natuurlijk.
Op mijn dertiende glipte ik op vrijdagavonden, als mijn ouders sliepen, meestal iets na twaalven, ongemerkt het huis uit. Dan ging ik naar café de Pieter waar ik tot in de vroege uurtjes drinkend en rokend tussen mijn veel oudere schoolgenoten rondhing. Biertjes liet ik anderen voor me bestellen. Ik vind het achteraf onbegrijpelijk dat mijn ouders het nooit gemerkt hebben.
Op mijn negentiende speelde ik in mijn eerste ‘echte’ bandje. Onze drummer, die een paar jaar ouder was, studeerde medicijnen. Hij liet ons kennis maken met de ‘nieuwe’ drug cocaïne. Volstrekt ongevaarlijk en niet verslavend, verzekerde hij. Via zijn fantastische connecties had hij steeds toegang tot de beste kwaliteit. En daar stonden we dan, in de zwarte discotheken van de tachtiger jaren. Stoned en dronken zonder het nog te voelen, sigaretjes bietsend omdat ons het geld ervoor ontbrak. Fantastische seks zou je er mee hebben. Ik kan me überhaupt niet herinneren ooit fantastische seks gehad te hebben toen ik twintig was. Ik wist gewoon nog niks en kon ook nog niks. Toen ik na een lange winternacht in het gezelschap van onze drummer ineens zes keer achter elkaar ‘out’ ging, hield ik het voor gezien met de snuiverij.
Een paar jaar later maakte ik filmmuziek voor een documentaire over Nicaragua. Het was de laatste opnamedag, de volgende dag moest ik opleveren. Rond een uur of zes ging ik met technicus M. (die later een van de bekendere Nederlandse filmregisseurs werd) en ingehuurde pianist G. even ergens een hapje eten. M. stelde voor alledrie een zgn. papertrip te nemen. Een vorm van LSD. Dat had ik nog nooit gedaan. Ik durfde het eigenlijk ook niet, maar wilde me niet laten kennen. Terug in de studio werd ik toch wel zenuwachtig. Ik moest om alles lachen, kon gewoon niet meer ophouden.
Er zat ineens een ‘rammeltje’ in de piano, vooral bij de lage noten. Paniek. Daar moest iets aan gebeuren. Eindeloos bleef M. opnieuw proberen met andere microfoons, klep open, klep weer dicht, pedalen afplakken, was het misschien de pianist zelf die rammelde? Uiteindelijk bleek er naast het toetsenbord van de piano een leeg theekopje met een lepeltje te staan dat vrolijk meetrilde elke keer als G. begon te spelen.
Met de filmmuziek kwam het gelukkig allemaal nog goed, ik geloof dat de film zelfs nog een prijs heeft gewonnen, maar trips heb ik nooit meer genomen.

Nog weer later wilde Bibian, die nauwelijks ervaring had op dit gebied, ook wel eens wat uitproberen. Ze stuurde mij naar een koffieshop bij de nieuwmarkt, daar moest ik me maar laten informeren door het personeel. Trots kwam ik thuis met een zakje Nederwiet. Uitstekende kwaliteit was mij verzekerd. We gingen dansen en Bibian rolde professioneel haar eerste joint. Ik nam voor de vorm een paar trekjes – ik rookte immers niet meer – en Bibian rookte de rest. Al snel moest ik mee naar buiten. Ze was totaal in paniek. ‘Snel Klaas, je moet de politie bellen of een ziekenwagen. Het gaat helemaal niet goed.’
De angst zakte gelukkig om plaats te maken voor extase. Op weg naar huis praatte ze honderduit. Ze zei dat ze ons als oude mensen op een bankje zag zitten met onze kinderen en kleinkinderen. Volmaakt gelukkig. Dat beeld is haar altijd bijgebleven. Daar hield ze zich aan vast. ‘Wij worden samen oud, Klaasje, jij en ik. Ik weet het zeker, ik heb ons gezien.’


donderdag 23 augustus 2012

Opbaren


In 1976 ging ik voor het eerst – op schoolreis - naar de Soviet-Unie. Zoals het Barlaeus zijn Rome reis heeft, had de heel wat minder chique, maar enorm cultuur-georiënteerde voormalige Osdorper Schoolgemeenschap haar jaarlijkse Rusland reis.
Daarbij hoorde ook een bezoek aan het Lenin Mausoleum. Ik vermoed dat deze ‘vader aller russen’ mijn eerste ‘dode’ was. In een eindeloze rij van nieuwsgierigen slofte ik langs zijn tombe. Ik vond hem klein, broos, geel en weinig tot de verbeelding sprekend. Maar ik had hem natuurlijk ook niet in het echt meegemaakt.
Toen mijn moeder stierf zaten mijn vader en ik elk aan een kant van haar ziekenhuisbed. Dit was het dus. Ze lag al een tijdje in coma en hield met een soort laatste raspje in haar keel ineens op met ademen. Vrijwel meteen was het mijn moeder niet meer. Kort daarop kwam rabijn L. die haar met een laken afdekte en ons voorstelde de kamer te verlaten. Het was beter als we ons haar zouden herinneren zoals ze was toen ze nog leefde, toen de geest er nog in zat. Dat is in elk geval de joodse opvatting. Joden baren niet op. Geen mausoleum voor Ben Gurion of Gene Simmons.
Mijn volgende dode was mijn jeugdvriend Ivar, die zichzelf voortijdig naar de klote had geholpen met de verkeerde middelen. Daar lag hij dan in zijn kist: klein, boos en veel te jong. Hoewel het ‘ons’ verboden is ben ik toch gaan kijken. Ik ben ervan overtuigd dat een zekere mate van voyeurisme een belangrijke drijfveer is om naar doden te gaan kijken. Het is niet alleen maar een eerbaar afscheid nemen van een dierbare overledene.
Ik was er bij toen mijn vader stierf in Bergen. Hij heeft drie dagen in zijn huis opgebaard gelegen, maar ik ben niet gaan kijken. Ik wilde het niet, kon het niet. Ik vermoed dat hij het zelf ook niet gewild had, als hij de moed had gehad zijn dood onder ogen te zien en er over te praten. Mijn tante H., zuster van mijn vader, wilde niet opgebaard worden. Zij was wel in staat haar wensen op tijd te formuleren.

Bibian en ik hebben veel over haar begrafenis gesproken. Ze wist precies wat ze allemaal wel en niet wilde. En ze wilde opgebaard worden. Hoewel ik het daar helemaal niet mee eens was, heb ik haar beloofd al haar wensen te zullen respecteren. Zij vond dat iedereen die er de behoefte aan had, afscheid van haar moest kunnen nemen. Ze geloofde bovendien dat het mij en de kinderen zou helpen accepteren dat ze er ‘echt’ niet meer was. Ook haar harteloze moeder, die al zeven maanden niets meer had laten horen, zelfs niet op Bibian’s laatste verjaardag, moest ik gewoon uitnodigen en de gelegenheid geven afscheid te komen nemen.
Ik heb het allemaal gedaan. Ik vond het moeilijk, maar zo wilde ze het nou eenmaal, en dat was voor mij genoeg. Sommige bezoekers stonden in hun handen te klappen hoe prachtig ze Bibian er uit vonden zien in haar kist. Ik niet. Ik hield van een heel andere Bibian. Mijn prachtige romige struise en zeer levende prinses. Het zullen mijn joodse roots wel zijn.

woensdag 22 augustus 2012

Simeon

 
Toen ik een jongetje was kwam af en toe een neef van mijn vader bij ons eten, meestal vergezeld van zijn mooie vrouw die later mijn boze stiefmoeder zou worden, maar dat wisten we toen nog niet. Nog weer later hebben zij en ik ons gelukkig verzoend, maar daar gaat het hier niet om.
Het ging bij die gelegenheden vooral over ‘de kunst’; stokpaardje van de neef uit Bergen die namelijk componist was. Ik wist toen nog niet precies wat dat was, maar volgens mijn vader was dat maar beter ook. Je verdiende er niks mee en het produkt van de scheppende arbeid was meestal niet om aan te horen.
Simeon componeerde toen nog vooral streng seriële stukken al dan niet met gebruik van electronica en dat was aan mijn vader niet besteed. Canto later ook niet, maar toen was de relatie al iets bekoeld.
Dat Simeon een kunstenaar was, daar mocht geen twijfel over bestaan. Hij vroeg naar mijn schoolrapport. School was voor burgermensen, dus bood hij – tot grote schrik van mijn moeder - vijf gulden voor elke onvoldoende. Toen bleek dat ik er zeven had (ik zat op het Amsterdamse Montessori Lyceum waar men in die dagen het affinitieve belangrijker vond dan het cognitieve) rondde hij af op een tientje.
Wij spraken over Minnebrieven van Multatuli. Dat kende hij ook en ik geloof dat het hem ontroerde dat ik dat toen las.
Toen mijn moeder stierf belde hij me op en trakteerde hij me op een Pizza in Bergen. Ik geloof dat hij erg op mijn moeder gesteld was. Ik zie hem vrolijk oreren op foto’s van het huwelijk van mijn ouders.
We zien elkaar niet vaak, maar van tijd tot tijd zoek ik hem op in Bergen. Ik herinner mij een etentje aan zijn piepkleine ronde tafeltje met Bibian en Colette, die lasagne had gemaakt. Veel geroddel over collega’s. Bibian hield niet van Simeon’s muziek. Ze werd er zenuwachtig van. Ik aanvankelijk ook niet, maar met de jaren ben ik zijn werk meer en meer gaan waarderen. Hollandse drammerigheid op zijn best, zou ik zeggen. Vooral de 20 Bagatellen vind ik prachtig.
Over mijn werk heeft hij zich nooit uitgelaten. Ik stuur hem trouw elke nieuwe opname of cd, maar hij zegt er nooit wat over. Een keer, toen ik net wegging, nam Colette mij even apart. ‘Hij vindt het mooi hoor!’ ‘Wat?’ ‘Je muziek, hij vindt het heel mooi, maar dat kan hij nou eenmaal niet tegen je zeggen.’
Ik vraag het me af. Het doet er natuurlijk ook niet toe.
Mijn compositie studenten in Groningen zijn dol op Canto. Het is ook het enige werk dat ze van hem kennen. Zo’n beetje als De Staat van Louis Andriessen.
Het is op zijn minst opmerkelijk dat de enige twee Nederlandse werken uit de vorige eeuw die internationaal geappricieerd worden ‘minimal’ georiënteerd zijn en ongeveer in de zelfde periode geschreven.

 

Stem

 
I.
Helemaal stil moet het zijn,
geen kinderstemmen,
uitgelaten,
onbestemd gebrom van
apparaten,
gegil van varkens, angstig voor de
slacht,
de boer die erbij rookt en lacht,
geen telefoongesprek,
geen klacht;
alles nu even in de wacht.

't Is nog niet stil genoeg;
niets wil ik horen
zei ik toch,
dus geen geschuifel, ademtocht,
verkeersgeluid, hondengeblaf,
deuren in het slot veraf,
geen vogel of verdwaald insect,
ik waak en wil door niets gewekt,
geen zuchtje wind,
of regen,
voetstappen op het grint,
bezoek komt niet gelegen,
bemind of
onbemind.

II. (langzamer)
Pas als het helemaal stil is,
stem ik voorzichtig af,
want zie je,
ik zou zo graag,
zo graag nog eens,
nog éénmaal,
even maar,
je stem,
de lieve woorden die je zei,
mijn malle naam,
heel zachtjes,
door jou gefluisterd,
stil! ik luister.






dinsdag 21 augustus 2012

Koken


Toen Bibian en ik net met elkaar waren kookte ik vooral. Zij at liever geen vlees, bij periodes helemaal niet, soms een tijdje weer wel. De eerste keer dat ik haar te eten vroeg had ik een zeer bewerkelijke, geheel vegetarische, paté van notengehakt voor haar gemaakt. Het recept had ik van mijn tante M. Dat was een goeie zet. Bibian vond het heerlijk en bekeek mij vanaf dat moment met andere ogen. Ze hield van eten en vond koken op zich leuk, maar ze had gewoon nog geen repertoire. Dat is ook niet zo verwonderlijk als je weet wat zij thuis voorgeschoteld kreeg. Dat is vermoedelijk ook de reden dat er daar immer met de televisie aan werd gegeten.
Ik heb koken altijd leuk gevonden. Als er – toen ik nog een jongetje was – een vriendje of een vriendinnetje kwam eten moest ik van mijn moeder zelf koken. Ik mocht zeggen wat ik wilde maken, of zij stelde iets voor, en dan gingen we eerst samen boodschappen doen. Daarna hielp ze me met alles, maar ik moest het wel zelf doen.

Bibian zocht een baantje en vond werk in De Kookboekwinkel van Jonah Freud. Daar ging een wereld voor haar open. Ze verslond recepten, probeerde thuis alles uit en schafte ons – tegen inkoopprijs – een bibliotheek aan kookboeken aan. Wij gingen steeds lekkerder eten, maar er werd wel minder vaak door mij gekookt. Er kwamen een pastamachine en een broodmachine en er werden serieuze messen en ander keukengereedschap aangeschaft. We kochten een nieuw merkfornuis en legden een goed gevulde voorraadkast aan. Hoewel Bibian niet eenkennig was, had de Spaanse keuken haar voorkeur. Vooral tapas hadden haar grote en niet aflatende belangstelling. Het werd een sport lekkere gerechten uit restaurants na te maken en liefst te verbeteren. Buiten de deur eten verloor daarmee ook wel iets van haar glans; thuis aten we meestal lekkerder.
Vakanties brachten we liefst door op verlaten campings in de sierras van Andalusië, waar we de dagen als volgt indeelden: eerst bepalen wat er die dag gegeten werd en dan boodschappen doen in gigantische supermarkten zoals wij die nog niet kenden. Vervolgens een kort cultureel programma; bezoek aan een oude kerk of kathedraal of lezen bij het zwembad of aan het strand. Daarna de eerste en belangrijkste warme maaltijd van de dag, met zorg bereid op onze trouwe tweepitter. Terug naar het zwembad of de hangmat, overleg over de voortzetting van de reis en dan tegen achten de tweede warme maaltijd van de dag, nu met drank erbij. Vooraf steevast een mojito met verse muntblaadjes.
Zo wilden wij altijd wel leven, met als enige zorg wat er die dag gegeten zou en wat daarbij gedronken moest. Helaas is een dergelijk onbekommerd bestaan voor de meeste stervelingen niet weggelegd. En God zij dank heeft Bibian al die jaren trouw een kookschriftje bijgehouden.      

maandag 20 augustus 2012

Joods

 
Toen Valentijn werd geboren had ik een loyaliteitsprobleem ten aanzien van mijn joodse moeder. Bibian was niet joods, ik wel; moest Valentijn besneden worden? Om toch iets met mijn joodse achtergrond te doen hadden we Valentijn al een tweede (joods klinkende) naam meegegeven: Jona. ‘Valentijn’ is natuurlijk zo katholiek als de pest.
Bibian was niet principieel tegen besnijden, maar zeker ook niet voor. Ze vond dat we met de huisarts moesten overleggen.
Die keek eerst naar mij. Hij begreep het wel; mijn jong gestorven joodse moeder die geëerd moest worden. Hij had haar goed gekend. Toen keek hij naar Bibian. Auw! Zei hij toen. Met een scherp mes een stukje van dat kleine piemeltje afsnijden. Hij sloeg de armen over elkaar. Moeilijk, moeilijk, zei hij toen.

Ik ben zelf pas besneden toen ik vijf jaar was. Mijn ouders gingen op dat moment voorgoed uit elkaar. Mijn moeder en ik zouden emigreren naar de jonge joodse staat Israel om daar te leren sinaasappels plukken en bomen planten. Mijn ouders hadden een grote crisis die – vermoed ik – mede werd veroorzaakt door het (her)ontdekken van de joodse identiteit van mijn moeder. Mijn vader was niet joods, vond verder alles best, maar wantrouwde ‘mannen in jurken’.
Mijn moeder – inmiddels joodser dan joods – had zelf eigenlijk ook alleen maar een joodse vader, de Hongaarse violist Nicholas Roth naar wie ik ben vernoemd. Haar moeder, de Oostenrijkse impressaria van het Budapester Trio waarmee mijn opa voor de oorlog furore maakte, was een goyse. Haar broers waren zelfs lid van ‘de partij’ geweest. Daarom werd mijn moeder niet zonder meer als jodin geaccepteerd en moest ze eerst ‘uitkomen’ voor ze lid mocht worden van de Liberaal Joodse Gemeente in Amsterdam. Een soort examen.
Van mijn besnijdenis herinner ik me weinig maar het heeft me geen trauma opgeleverd. Ik heb er geen last van, ben er eigenlijk wel tevreden mee. Ik vind zo’n ‘velletje’ er ook nooit zo charmant uitzien bij andere mannen.
Na drie en een halve maand hield mijn moeder het niet meer uit in de joodse heilstaat en keerden wij terug naar mijn dolgelukkige vader. Ik heb later ook nog Bar Mitzvah gedaan, en ben nog een aantal keer met mijn ouders op vakantie in Israel geweest.
Ben ik nu joods of niet? Is een vraag die ik mezelf wel heb gesteld. Volgens de hardliners niet, zoveel is me wel duidelijk geworden. Ik denk zelf van wel. Hoewel ik niet gelovig ben, voel ik me toch verbonden met de verhalen en de gebruiken uit mijn jeugd, en betrokken bij het wel en wee van het joodse volk. Mijn volk...
Valentijn hebben we toch maar niet laten besnijden. Bij Swip is het niet eens meer ter sprake gekomen.



zondag 19 augustus 2012

Meer

 
Hoe gaat het met je? is een vraag die mij veel gesteld wordt. Moeilijk te zeggen.
Op een soort van elementair menselijk niveau geloof ik dat het wel goed gaat. Ik sta op, kleed me aan, ontbijt met de kinderen, geef antwoord als me iets gevraagd wordt en sla geen wartaal uit. Ik was me, scheer me, drink niet te veel, doe een beetje aan lichaamsbeweging. Ik geniet van de kinderen en vind het heerlijk om hier in Meerle, waar wij nu al twee weken verblijven, in de zon te zitten. Beetje dromen, beetje lezen. Soms komt er iemand langs.
Maar hoe het wezenlijk met me gaat zou ik eigenlijk niet weten. Ik denk wel redelijk, maar ben tegelijk bang dat ik misschien iets over het hoofd zie.
Bibian ontbreekt heel erg in alles wat ik doe, merk ik; of ik laat haar niet toe, ik weet het niet zo goed.
Vriendin K. zegt dat dit heel normaal is. Je lichaam weet precies wat jij aan kunt, en de rest verstopt het voor je tot je er wel aan toe bent.
Toch weet ik best wat het voor me verbergt. Het is voordurend aanwezig in de periferie van mijn gedachten, en als ik er voor ga zitten overspoelt het me. Het is een groot donker meer van onpijlbare diepte.
Ik zit aan de rand op een redelijk aangenaam kiezelstrandje waar ik best nog wel even mag blijven zitten. De overkant is duister en onbestemd. Het water troebel.
Ik weet dat ik er doorheen moet. Er is geen weg terug en ik vertrouw er ook wel op dat ik – als het zover is - de overkant zal bereiken en dat er daar nog van alles voor me in het verschiet ligt. Maar ik wacht nog. Ik kan het nog niet, ben er nog niet aan toe.
Verdriet komt in golven en het kondigt zich niet altijd even netjes aan. Als het komt probeer ik me niet te verzetten en me er aan over te geven. Als een grote beker laxeermiddel: binnen is binnen.
Ik weet dat als het nog iets worden moet met mij, dat ik dan geen keus heb. Ik moet het aangaan, erdoorheen. Ik moet het tot de laatste druppel leegdrinken.
Hier in Meerle is Bibian’s afwezigheid op een vreemde manier nog wel te accepteren. Ze is er gewoon ‘even’ niet. Ze is namelijk thuis of ergens anders. Voor ons eigen bestwil heeft ze ons op een korte vakantie gestuurd.
Maar ik merk dat ik wel erg opzie tegen thuiskomen. Hoe het zal zijn om straks zonder Bibian te leven in een huis dat nog natrilt van haar verpletterende aanwezigheid. 
Nu heb ik nog vakantie. Een zonvakantie in het Koninkrijk der Belgen.

zaterdag 18 augustus 2012

Hospice


Bibian wilde thuis sterven, temidden van haar gezin en vrienden. Niet in het ziekenhuis in elk geval. Vanuit de thuiszorg werd geïnformeerd of we al eens aan een Hospice als mogelijkheid hadden gedacht. Minder belastend voor mij en de kinderen en daar kreeg je de best mogelijke verzorging en begeleiding. De ideale plaats om het loodje te leggen.

Mijn tante H. Was 72 toen ze te horen kreeg dat ze ongeneselijke kanker had, en nog maar kort te leven. Ik was erbij toen ze het nieuws kreeg; het leek haar niet erg te choqueren. Er kon eventueel nog wel iets geprobeerd met chemo, maar dat wees ze resoluut van de hand.
Ze woonde in Alkmaar - nooit samengeleefd en geen kinderen - waar ze dag in, dag uit, met niet aflatend enthousiasme werkte aan het naar het Nederlands vertalen van de boeken van Ian McEwan, Susan Sontag, Nadine Gordimer en anderen. Ik ging haar steeds vaker opzoeken, en hielp met allerlei zaken zoals het aanvragen van een euthanasieverklaring, het uitzoeken van een (simpele) kist in een catalogus, legaten, schenkingen, wie zorgt er straks voor de poes, etc. Ondanks de ernst van haar ziekte hadden we het vreselijk gezellig met elkaar en kreeg ik een heleboel voor mij nieuwe familiegeschiedenissen te horen.
Toen ze zieker werd besloot ze naar een Hospice in Amsterdam te verhuizen. Dat was voor mij veel gemakkelijker en voor haar ook prettiger, dacht ze. Op de valreep nam ze nog een vertaalklus aan, want ze ging er vanuit dat ze nog wel een maand of zes had.
Dat werden twee weken. Vanaf het moment dat ze haar intrek had genomen in haar nieuwe kamer leek het wel of ze al haar levenslust kwijt was.
De sfeer in het Hospice was uitstekend. Het personeel was toegewijd en uiterst attent... overdag.
’s Avonds veranderde dat totaal. Dan kwam de nachtploeg en werd het een stuk minder gezellig. Mijn tante voelde zich geïntimideerd als ze soms iets wilde of nodig had, en ook anderen klaagden hierover.
Toen het echt slecht met mijn tante ging ben ik een paar keer blijven slapen. Zij wilde graag dat ik er bij zou zijn als ze dood ging. De laatste nacht had ik me net op mijn stretchertje geïnstaleerd toen ik door twee uit de kluiten gewassen, pikzwarte verpleegsters werd gesommeerd de kamer te verlaten. Ze gingen haar wassen. Zo laat op de avond nog? Kon dat niet de volgende dag?
Ik werd de kamer uitgewerkt en zat een tijdje als een berispte kostschooljongen in mijn eentje aan een tafel in de conversatieruimte van het Hospice.
Na een half uur werd het mij te gortig. Ik ging terug naar mijn tante’s kamer waar één van de twee verpleegsters mijn spiernaakte tante aan een arm en een been been in een soort houdgreep had genomen, terwijl de andere haar hardhandig met een spons aan het schrobben was. Dit alles met het raam aan de straatkant wijdopen ‘voor de frisse lucht’.
‘Ze is nog niet klaar’, riep de ene, terwijl die met de spons me opnieuw de deur uitwerkte.
Ik stond me een paar minuten op de gang af te vragen wat ik nu moest doen, toen de deur open ging en het tweetal verscheen. ‘Ze is klaar hoor, ga maar kijken’, zei de een. ‘En ze is dood trouwens,’ zei de andere. Ze gingen niet voor me opzij, zodat ik me tegen de muur aan moest drukken om ze te laten passeren.
Mijn tante H. was inderdaad gestorven. In paniek belde ik eerst Bibian, daarna de politie en vervolgens de directrice van het Hospice. Twee dienders noteerden mijn verhaal en onderhielden zich daarna met de verontwaardigde nachtverpleegsters. Toen de directrice arriveerde stuurde ze iedereen snel weg en schonk mij een kop koffie in. Ze condoleerde me met het overlijden van mijn tante en bevestigde mijn verhaal. Die nachtdienst was een groot probleem, maar helaas... zeer moeilijk op te lossen. Het Hospice draaide op vrijwilligers en een paar betaalde krachten. Er was geen budget voor de nacht, en dus waren ze aangewezen op externe verplegers. Iedereen klaagde erover, maar ja... geld.
En of ik alsjeblieft géén aangifte wilde doen. Dat zou rampzalig voor de reputatie van het Hospice zijn en daarbij een zeer moeilijk bewijsbare zaak worden. Ze verzekerde mij dat de beide verpleegsters niet meer welkom waren en streng berispt zouden worden.
Ik heb het er toen maar bij gelaten. Met zeer gemengde gevoelens, dat wel.
Maar sterven in een Hospice is voor Bibian - en mij - nooit een optie geweest.
   

vrijdag 17 augustus 2012

Wandelen


We wilden wel weer eens naar Engeland. Daar is het immers mooi. Bibian boekte een huisje aan zee iets onder Dover voor een korte vakantie einde oktober. Het huisje was niet veel aan, maar de omgeving was prachtig en de zon scheen of het lente was. We zaten vlakbij Hastings en overal in het landschap zag je sporen van Willem de Veroveraar en zijn vervloekte Normandiërs.
Bij het toeristenbureau kochten we kaarten en wandelroutes. Van te voren wordt er door de kinderen stevig gemopperd, maar als we eenmaal op weg zijn vinden ze wandelen eigenlijk best leuk. Als er maar voortdurend wordt vermeld hoeveel kilometer we hebben afgelegd.
Na een uur of twee kwamen we bij een grote zwarte molen op een heuvel waar je een schitterend uitzicht had naar alle kanten. Mooie plek voor de lunch. Het hek was open en er stonden bankjes in het gras. Goed onderhouden allemaal, maar niemand te zien.
Na de lunch vervolgden we onze wandeling en kwamen bij een dorp uit. Daar werden we aangesproken door een gepensionneerde RAF officier die zijn tuintje stond te wieden. Hij gaf ons vers fruit uit zijn tuin, snoep voor de kinderen en of we die zwarte molen onderweg nog hadden gezien? Wisten we van wie die was?
Trots vertelde hij dat Sir Paul McCartney daar zijn eigen studio had waar hij tegenwoordig bijna al zijn cd’s opnam. Sir Paul woonde al meer dan dertig jaar in Peasmarsh home, even verderop, een eenvoudige boerderij, waar hij en zijn Linda voornamelijk in de keuken bivakeerden. Lieve mensen, hij kende ze goed, altijd heel gewoon gebleven. Linda was een aktief lid van de ouderraad van de locale school geweest. Al had Sir Paul natuurlijk wel zijn privé jet in een hangar van het dichtstbijzijnde vliegveld staan.
Hij wees ons Paul’s huis op de kaart en stelde voor dat we daar de volgende keer zouden gaan wandelen. ‘Als hij thuis is vraagt hij jullie zeker binnen! Paul loves children!’
Bibian en ik fantaseerden inmiddels al over ‘toevallige’ ontmoetingen met de ex-Beatle, die zouden leiden tot interessante nieuwe ontwikkelingen in onze carrières. Geen grotere Beatle fans dan Bibian en ik!
Sir Paul bleek echter niet thuis, en ook in de studio-molen was niets te doen.
In ons vakantiehuisje lag wat recent cd materiaal van de meester dat ons enthousiasme wel iets temperde, maar we zijn – voor de zekerheid - toch nog wel een paar keer voorzichtig gaan kijken.
Terug in Amsterdam hebben we toen maar kaartjes gekocht voor zijn concert in het Gelredome.
 


donderdag 16 augustus 2012

Hoop


Nadat de tumor zich vijf jaar koest had gehouden werden er toch uitzaaiingen bij mijn moeder geconstateerd. Omdat ze borstkanker had, was er alleen lokaal gecontroleerd in plaats van ook eens te kijken naar de omliggende organen. Mijn moeder had toch al weinig vertrouwen in de medische wetenschap en stortte zich nu met hart en ziel op de macrobiotiek. Het begon met ander voedsel dat alleen verkrijgbaar was in speciale winkels met bloemennamen als De Pimpernel. De winkelketen werd strak gerund door ‘guru’ Adelbert Nelissen, en het personeel bestond voornamelijk uit ex-junks en andere bloemenkinderen ‘waar iets mee was’. Mijn moeder deed een cursus, schafte wat literatuur aan en had er al snel een religie bij. Ondertussen woekerde de kanker voort en liet ze zich in het AVL ook behandelen met drastischer middelen die evenmin hielpen.
Het eten was eerst wel even wennen voor mijn vader en mij, maar mijn moeder was een zeer goede kok, en al snel aten wij de heerlijkste bonenpatés, misosoepen, vegetarische rijsttafels en sesam-zuurdesembroden.
Mijn moeder kreeg een dikke buik. Niet van het eten, maar van de tumor die zich daar had genesteld en vocht aan haar lichaam onttrok. ‘Puncteren!’ zei de dokter, ‘gaatje prikken en leeg laten lopen’.
‘Niks daarvan!’ zei Adelbert Nelissen, ‘boekwijtcompressen! Boekwijt absorbeert het vocht van de tumor ‘door de huid heen’, en heeft daarbij ook nog een genezende werking’.
Dagenlang sliep mijn moeder met zestien kilo boekwijt, op de hand gekneed in kaasdoek om haar middel gebonden. Dat boekwijt werkte natuurlijk alleen als het gekocht werd in een van de bloemenwinkels van Nelissen. Het moest immers bij volle maan geoogst worden op het erf van een vegetariër. Mijn vader en ik fietste de hele stad door met onze fietstassen vol peperduur boekwijt.
Mijn moeder hield het niet uit en liet zich alsnog in het ziekenhuis verlossen van ruim twintig liter tumorvocht.
Op een dag kwam de opperguru van de macrobiotiek zelf op bezoek in Amsterdam: Michio Kushi. Mijn moeder ging op audiëntie en vroeg hem wat ze verkeerd deed. ‘It’s not what you do, it’s what you think!’ gaf de oosterse wijsgeer haar mee. ‘Must not cherish bad thoughts, only good thoughts!’
Mijn moeder moest toegeven dat ze soms best lelijk over anderen dacht. Maar ja, als je zo ziek bent is het ook wel veel gevraagd om alleen maar positieve gedachten te hebben. Nu schoot haar joodse geloof haar te hulp. Zes dagen zou ze elke negatieve gedachte uitbannen, maar de zevende dag mocht ze vuilbekken, kwaadspreken en slechtdenken zoveel ze maar wilde. Dat werd de donderdag. Het leek haar niet goed daar de sjabbat voor te gebruiken.
Uiteindelijk hielp het allemaal niets. Mijn moeder stierf veel te jong, Nelissen met zijn oosterse diepzinnigheid werd diverse malen aangeklaagd wegens kwakzalverij.
Ik weet nog dat toen voorzitter Mao Zedong, de grote roerbakker zelf, eens iets ernstigs had, hij meteen het eerste vliegtuig naar de Verenigde Staten nam om zich daar door een ‘gewone’ dokter te laten behandelen. Die hem ook niet kon redden. 

woensdag 15 augustus 2012

Gitaarles

 
Toen ik tien jaar was mocht ik op gitaarles. Het boterde niet tussen mij en mijn leraar van de Amsterdamse muziekschool. Hij leerde mij een paar noten met de bijhorende vingerzettingen om mee te oefenen. In plaats daarvan schreef ik een eigen stukje met diezelfde noten. Trots bracht ik het de volgende les ten gehore: geen succes, dát was natuurlijk niet de bedoeling...
Ik hield van The Beatles. Hij niet. Omdat ik volhardde in mijn liefde voor de Fab Four (nog altijd trouwens) vertelde hij me dat hij kort geleden ‘voor de televisie’ gespeeld had in een programma waar ook de Beatles waren. Hij had daar zelf gezien dat er achter The Beatles een groot gordijn hing waarachter ‘echte’ muzikanten hadden gezeten - allemaal in het bezit van een conservatoriumdiploma - die in werkelijkheid hadden gespeeld. The Beatles konden namelijk zelf helemaal niet gitaar spelen.
Ik was nog maar tien, dus wat wist ik nou? In elk geval heel zeker dat mijn leraar een leugenaar was.
Na een jaar van weinig vorderingen mijnerzijds vroeg mijn bezorgde moeder hem te spreken. Moest ik doorgaan met gitaarles het volgende cursusjaar of liever stoppen. Mijn gitaarleraar trok een van zijn moeilijkste gezichten en vroeg mij even op de gang te gaan staan. Omdat de deur niet goed sloot kon ik horen wat er werd gezegd. Als gitaardocent had hij wel vaker minder muzikale studenten gehad, dat was helemaal niet erg, het ging tenslotte om de vreugde van het musiceren. Maar iemand zo totaal gespeend van elke muzikaliteit als ik was hij in zijn praktijk nog niet eerder tegengekomen.
Ik mocht meteen van les af en parkeerde mijn gitaar opgelucht in een hoek van mijn kamer.
Maar na verloop van tijd pakte ik hem toch weer op. Day Tripper (welja: van The Beatles) was een van de eerste liedjes die ik mezelf leerde spelen.
Niet lang daarna namen mijn ouders me mee naar de film Woodstock in de Amsterdamse bioscoop Du Midi. Een filmisch verslag van het gelijknamige popfestival. Daarin speelde ook Jimi Hendrix, van wie noch ik, noch mijn moeder eerder hadden gehoord. Bij het intro van Purple Haze kneep mijn moeder me in extase in mijn arm en fluisterde: zo moet jij ook gaan spelen Klaas, dat is toch veel opwindender dan die saaie klassieke gitaarmuziek van de muziekschool.
Ik stapte al snel over op de elektrische gitaar en ben altijd blijven spelen. Het heeft me de halve wereld over gebracht en een huwelijk met Bibian opgeleverd, met wie ik uiteindelijk het langste heb samengespeeld.
Een ‘klassieke’ gitaar bezit ik al jaren niet meer.

dinsdag 14 augustus 2012

Bibian

Bibian, Bibian, Bibianotschka, Bibianovitsch, Biebski, B., Biebschen, das Biebschen, Bieb, Bibian (opnieuw), liefste, lieveling, vrouw, (neemt gij?... ja, ik wil), vrouwtje, schatje, moedertje, meisje, engeltje, kindje, ohnekindje, poppedijnekindje, allerliefste, my dear, echtgenote, mijn vrouw, mijn geliefde, wat heb je nou gedaan? waar ben je toch gebleven? ik kan het niet begrijpen, nooit meer je sterk geurende haar, je haar, je dikke haar (je wordt al grijs), je lange haar, drie lokken in drie envelopjes voor de kinderen en een vlechtje voor mij voor om mijn arm, een vol jaar lang, een band van rouw, berouw, rauw is mijn verdriet, totdat de dood u scheidt (nee, dat niet! niet doen! niet zeggen!), ik wil dit niet, te snel, veel te snel, soms lees ik je woorden maar ik kan het niet, het dringt niet tot me door, nog niet mijn liefste, tijd, de tijd, hij is mijn grootste vijand nu, ik hoor je stem, je zingt te zuiver en te mooi, ik kan het niet verdragen, ik dacht dat we er goed aan deden alles vast te leggen, voor later, weet je wel, dan zou het blijven, maar nu is alles anders, Bibian, Bibian, alles was vergeefs, ik dacht het al, voor anderen misschien, tot troost misschien, leuk voor de kinderen, weet ik veel, wat schiet ik er mee op, ik! ik wil je terug, geen stemmetje uit een doosje, geen woorden uit een boek, O God de filmpjes! die zijn er ook nog allemaal, de doodsangst die we voelden, het koppige verzet (vergeefs! vergeefs!), de trots, de ijdelheid, de wekelijkse gesprekken met de oncoloog, hoe we hem niet geloofden, zo’n jonge vent, nu al professor, wat weet die er nou van, steeds minder was er van je over voor me, maar koppig baande ik mij een weg door slangetjes en pleisters, port-a-cath en verband, voorzichtig liefste, doe voorzichtig, het doet zo’n pijn, hou mijn hand maar vast, niet praten, praten is te veel, niet knijpen, water, mag ik nog wat water, vandaag kom ik maar niet aan tafel, je moet toch eten liefste, nee, niet eten, water wil ik, water, ik kom al, nee te koud, te warm, ik weet het niet, ik wil dit niet, hier heb ik toch niet om gevraagd, waarom? waarom ik? ik weet het ook niet liefste, hier is water voor je, ijs wil ik er in, ijsklontjes kan ik verdragen, alles kan ik verdragen maar dit niet, water Klaasje, geef me water, geef me ijsklontjes en water.  

maandag 13 augustus 2012

Stout

‘Ja maar toen kon ik het me nog niet herinneren.’ zegt Lulu met een schuldige blik.
‘En nu wel weer?’
‘Ja, nu kan ik het me wel weer herinneren papa.’
De badkamer was een ravage van badschuim en kletsnatte handdoeken (niet zo erg) en er was kauwgum uitgesmeerd in het ligbad.
Ze waren alledrie net in bad geweest, maar niemand wist er van en alledrie wezen ze naar elkaar. Ik meende vrij zeker te weten dat Lulu de hoofdschuldige was omdat zij kauwgum had en de jongens niet, maar ik wilde dat ze het me zelf vertelde.
Dat ze stout zijn lijkt me normaal en ook wenselijk gedrag, maar ik wil wel dat ze eerlijk zijn. Ik vind dat we elkaar moeten kunnen vertrouwen, helemaal nu we het met z’n vieren moeten redden. Ik heb ze alledrie hun pyama’s aan laten trekken, tandenpoetsen en naar bed. Het was net acht uur geweest. Beetje vroeg dus voor in de vakantie. Het kwam mij eerlijk gezegd ook wel goed uit. Ik was moe en wilde zelf ook wel eens vroeg naar bed. Ik zou zeggen: geen buitenproportionele straf. Niets iets om voor te gaan zitten liegen.
Als jongetje heb ik met mijn jeugdvriend I. (later bekend onder zijn pseudoniem Dr. Rat) stapels stripboeken gestolen in de boekhandels en kiosken van Amsterdam Zuid. Wij waren bezeten van strips en runden – zoals wel meer kinderen bij ons in de buurt - een strip-o-theek die wij op deze manier bevoorraadden. We zijn nooit betrapt, maar liepen door eigen loslippigheid toch tegen de lamp.
Mijn geschokte vader liet mij stapeltjes maken naar herkomst van de boeken. Ik had allang geen idee meer en gokte maar wat, maar mijn vader was tevreden.
’s Avonds na sluitingstijd togen wij naar de diverse gedupeerde winkels waar mijn vader enveloppes met geld en een anoniem begeleidend schrijven door de brievenbus duwde. Ik moest zelf in de auto blijven zitten. De afspraak was dat I. met zijn ouders (armlastige kunstenaars die toch al een rotleven hadden) dezelfde tocht zou maken. Geen idee of dat ook gebeurd is.
Een en ander heeft geen verpletterende indruk op me gemaakt. Het heeft me er ook niet van weerhouden nog andere misstappen te begaan tijdens mijn pubertijd, maar ik vind wel dat mijn vader het goed heeft aangepakt. Ik werd op mijn nummer gezet, maar niet publiekelijk te schande gemaakt. Zoiets.
Hij heeft me in elk geval laten zien dat ik op hem kon vertrouwen, en precies dat zou ik nu heel graag aan mijn eigen kinderen doorgeven. 

zondag 12 augustus 2012

Zondag


Ik fietste langs de 
smetteloze blanke
voortuintjes
van morgen te koop staande 
villa's,
onder cumuli en streepwolken
ingehaald door zondag's
uitgelaten wielerbond publiek
nog nadruipend van de 
zonnesmeer,
rijdende frituur,
wees gegroet en vervloekt,
vlug aan de kant jongens,
voor die norse kerels
op hun grote trekkers,
nergens klinkt hier nog muziek
behalve te luid uit autoradio's
van uitgesproken
tweeverdieners.

Een dooie vogel van onbestemde 
vederdracht
benam mij plots de adem.
Weten jullie dan niet,
schreeuwde ik onhoorbaar
tegen wie maar horen wilde,
maar vooral
tegen de kille roerloze zon,
tijdverdeler en heler,
ja, ja, dat zal wel,
ik wil het niet, ik wil haar terug!
Alles! Niets!
Klootzakken!
Geef terug!
Ik ging onder
en kwam weer boven.

Oorbellen

Een van de eerste dingen die ik voor Bibian kocht in mijn pogingen indruk op haar te maken, was oorbellen. Geen gouden, zoals je die bij Surinaamse juweliers vindt, daar hield ze niet van – en ik ook niet trouwens – maar altijd van zilver. Niet groot en protserig, maar van simpel, sierlijk smeedwerk, met of zonder een druppel Onyx of Lapis Lazuli. Die allereerste oorbelletjes zijn er nog steeds, in een rood fluwelen Antwerps juwelenzakje in een kast in de slaapkamer.
In de jaren daarna heb ik nog vele oorbellen voor Bibian gekocht. Op elke vakantie wel één of meerdere paren, maar ook in Amsterdam, vaak bij de Headshop, een hele ‘foute’ toeristenwinkel in de Damstraat waar ze toch wel mooie bellen verkopen.
Oorbellen en bloemen zijn wat mij betreft ideale ‘tussendoor’ kadootjes.
Ook Lulu had al jong een fascinatie voor bellen en wilde gaatjes. Toen ze vijf werd nam ik haar mee naar een chique juwelier in de Cornelis Schuyt. Mij werd gemaand haar stevig vast te houden. Toen de man hoofdschuddend en met onvaste hand een gaatje wilde gaan schieten zag Lulu er vanaf. Ik ben meteen met haar naar een juwelier bij de Albert Cuypmarkt gefietst waar een stevige Surinaamse matrone Lulu meer vertrouwen inboezemde. Ze gaf geen kik, niet links en niet rechts, koos voor roze bloemetjes en verklaarde dat ze over een jaar pas ‘echte’ hangers wilde. Die waren nu immers nog te zwaar voor haar kleine oortjes.
Kort voor Bibian dood ging heb ik met vriendin E. de kleren uitgezocht om haar in te begraven. Daar hoorde de fraaie Oekraïnse handgeborduurde blouse bij - waarvan Bibian eerst dacht dat het een lijkwade was, en die dat nu ook zou worden. Maar natuurlijk ook oorbellen.
Ik koos het paar dat ik zelf altijd het mooiste vond. Toen Bibian stierf hebben we haar gewassen en aangekleed; wat vroeger afleggen heette. De jongens hielden zich groot en keken van een afstandje toe. Lulu, klein en dapper als ze is, kwam ons al snel helpen. Ze was het eens met mijn keuze en stond erop dat zij mama haar oorbellen in zou doen. En zo is het ook gegaan: met vaste hand duwde ze de hangers door de gaatjes en zette daarna de vleugeltjes erop.
Ik verwacht niet dat ze hier een trauma aan over gaat houden. Lulu houdt gewoon erg van oorbellen en vond het daarom belangrijk dat Bibian ze in zou hebben in haar kist.

zaterdag 11 augustus 2012

Hoogtevrees

Toen Valentijn tien jaar werd ben ik een paar dagen met hem naar Parijs geweest. Dat hadden Bibian en ik zo afgesproken. Wanneer een van de kinderen tien jaar werd zouden ze met één van ons een paar dagen naar een Europese hoofdstad naar keuze gaan. Valentijn was de eerste en koos Parijs.
We reisden met de TGV en bleken bij aankomst een prettig hotel geboekt te hebben, niet ver van Montmartre en de Sacré-Cœur
Voor Valentijn was Parijs vooral een bezoek aan de Eiffeltoren die enorm tot zijn verbeelding sprak. Hij had er thuis van alles over opgezocht en hield niet op mij over het lelijke stalen ding te onderrichten.
‘Hoe hoog denk jij dat de Eiffeltoren is papa?’
‘Hmm weet niet.’
‘317 meter! En je kunt helemaal naar de top!’
En dat was nou precies wat mij zorgen baarde; ik realiseerde mij dat ik er niet onder uit zou komen met Valentijn het ding te bestijgen, maar... ik heb vreselijke, verschrikkelijke en verlammende hoogtevrees. Ik had me voorgenomen me er overheen te zetten, geen laffe smoesjes te zullen verzinnen, mij een man te betonen en met mijn oudste zoon helemaal mee naar boven te gaan. Het leek mij het beste dit dan ook maar meteen de eerste dag te doen.
Een bevriend psychiater had mij hier iets interessants over verteld dat mij een beetje hoop gaf, het leek in elk geval de moeite van het uitproberen waard: hoogtevrees komt in golven. Als je er vreselijke last van hebt moet je gewoon even wachten tot het zakt. Het piekt en dan daalt het weer. Kennelijk zitten er zekeringen in je hersens om bepaalde ongewenste emoties binnen de perken te houden.
En inderdaad, toen ik met Valentijn hoog in de toren (niet op de top, want die bleek – de Heer zij geloofd en geprezen – wegens werkzaamheden gesloten) op een veel te smal houten platform stond merkte ik dat de blinde paniek na een tijdje afnam. Ik durfde zelfs voorzichtig van het uitzicht te genieten en een fotootje van mijn trotse en gelukkige tienjarige Valentijn te maken.
En zo is het ook met verdriet, ontdek ik nu. Het komt in golven. Toen ik hier met de kinderen in Meerle aankwam kon ik het eerste halfuur alleen maar onbedaarlijk janken. We waren hier zo ontzettend gelukkig met elkaar de afgelopen veel te korte maanden.
Al die prachtige liedjes die we hier schreven en opnamen hingen nog in de lucht.
De kinderen keken mij verbaasd aan: we gingen toch op vakantie?
Maar daarna zakte het weer. Ik ging mijn koffer uitpakken, eten maken, over tot de dingen van de dag.
Af en toe krijg ik het weer even te kwaad. Eigenlijk helemaal geen onaangenaam gevoel.

vrijdag 10 augustus 2012

Schuld

 
Toen ik dertien jaar oud was logeerde ik in de zomervakantie met mijn ouders in Haifa in het huis van een veelbelovende Israëlische dirigent. Het type dat het op de bok vooral van zijn doorwrochte mimiek moest hebben en minder van zijn interpretatie. Hij leek wel wat op Leonid Brezjnev. Ik herinner me vooral zijn geluidsinstallatie met imposante speakers die nog het meest leken op gestoffeerde verwarmingsradiatoren, die je apart op het lichtnet moest aansluiten. Zoiets hadden wij nog niet gezien. Mijn vader noemde hem achter zijn rug een snob. Ik denk terecht.
Op een morgen ontdekte mijn moeder een knobbeltje in haar linkerborst. Mijn vader voelde het ook. In het ziekenhuis van Haifa gaven ze ons het advies zo snel mogelijk terug naar Amsterdam te gaan. In het A.V.L.* hadden ze de meest actuele kennis op het gebied van borstkanker.
Mijn gelovige moeder zag het als een straf van God. Ze biechtte op dat ze een affaire had met onze gastheer.
Mijn vader had mij een dag eerder beloofd dat ik ‘Exile on Main Street’ van The Rolling Stones met hem mocht gaan kopen, dat toen net verschenen was. Ik was heus begaan met mijn moeder vanwege haar tumor en met mijn vader vanwege het overspel, maar: beloofd is beloofd. Ik hield voet bij stuk en kreeg mijn zin. In de brandendhete namiddagzon ben ik met mijn radeloze vader in de trolley bus naar een platenwinkel in het centrum gegaan om het album aan te schaffen. Hij kon er geen begrip voor opbrengen. Ook later heeft hij zich er nog wel eens verontwaardigd over uitgelaten en mij daarmee met een ongemakkelijk gevoel opgezadeld.
Toen Bibian haar diagnose kreeg zag ze dat niet als een straf voor wat dan ook. Er viel van beide kanten weinig op te biechten ‘in het aangezicht van de dood.’ Voor zover ik weet zijn we elkaar altijd trouw gebleven.
De kinderen waren ontzettend geschrokken, en alledrie van meet af aan zeer betrokken. Toch moest er ook gespeeld worden, thuis en bij vriendjes. Extra computertijd werd bevochten en nieuwe aps moesten onverwijld aangeschaft. Dat kwam niet altijd even goed uit en heeft mij wel eens tot wanhoop gedreven. ‘Hoe kunnen jullie juist nu...’, maar ik heb het altijd ingeslikt. Kinderen bekijken de wereld nou eenmaal vanuit een ander perspectief.
Ik geloof dat ik wel genoeg heb aan mijn eigen schuldcomplex.
 
A.V.L. = Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis

donderdag 9 augustus 2012

Taal

Waar ben je toch gebleven liefste;
ik lag in bed en riep je aan.
Mijn ogen had ik dicht.
Wat heb ik je gedaan
dat je me niet meer wilde,
zomaar hebt laten gaan? zei ik,
je wordt al anekdote,
heel anders dan je was
toen je nog was
en zei:
jij, niemand kent me zoals jij.
Gevlei.
Nu zoek ik je vergeefs,
zet ik je bij
in mijn herinnering,
een teken.

Alleen

Na een kilometer of tien gerend te hebben door het vlakke en onaanzienlijke Vlaamse land trekt de ochtendnevel op en en begint het zonnetje voorzichtig te schijnen. Ik ben alleen met mijn gedachten, met enige moeite bijgehouden door mijn zwetende lichaam.
Hoewel ik erg aan mijn ‘privacy’ hecht, ben ik in mijn leven vrijwel nooit echt alleen geweest.
Toen mijn moeder stierf en ik net twintig was, vertrok mijn vader al na een paar weken om zich met zijn nieuwe vrouw in Bergen NH te vestigen. Ik moest het ouderlijk huis maar gaan delen met met mijn stiefzusje.
Na een brand hield ik het voor gezien en verhuisde naar een studentenflat waar ik mijn eerste grote vlam R. ontmoette. We gingen samenwonen en hielden het zeven jaar met elkaar uit. Toen zij genoeg van me had was ik ontroostbaar en stortte me al de volgende dag in de armen van een aantrekkelijke jonge helleveeg die gepassioneerd bij mij het servies en het meubilair kort en klein begon te slaan. Maar liever dat dan een nacht alleen, moet ik gedacht hebben.
Na een paar zware jaren lukte het me eindelijk haar definitief de deur uit te werken. Wel had ik inmiddels een nieuwe vlam achter de hand, waar ik ook meteen maar bij introk. Het werd een korte, hevige romance die dramatisch eindigde in een abortus provocatus. Op dat moment speelde ik al met Bibian in The Dead Motherfuckers...

Ook nu ben ik niet echt alleen. Bijna elke nacht wil wel één van de kinderen in ‘het grote bed’ komen slapen. Ik snap het wel, en vind het ook wel gezellig, maar ik merk dat – en voor het eerst van mijn leven – ik toch eigenlijk liever alleen slaap. Of in elk geval vóór ik in slaap val graag even alleen wil zijn.
Ook het grote bad hier in Meerle moet ik meestal delen met Lulu of Swip. Valentijn voelt zich inmiddels te groot om met zijn vader in bad te gaan. Als ik mij net wil gaan verdiepen in de nieuwste verzameling essays van de populaire Engelse filosoof Alain de Botton stapt Swip er met zijn zwarte voeten gezellig bij. Ik leg mijn boek weg en probeer me niet af te vragen of hij wel goed geveegd heeft vanmorgen.
Voor het eerst in mijn leven ontdek ik dat ik het eigenlijk best uithoud met mezelf en zelfs mijn verdriet koester. Ik ervaar het niet meer als bedreigend.
Misschien is dat ook wel wat mij in hardlopen altijd heeft aangetrokken: als je het goed wilt doen moet je de buitenwereld zoveel mogelijk buitensluiten. Ideaal dus voor diepe gedachten of het ontwikkelen en uitwerken van nieuwe plannen.