Lieve schatje van me, het is nu iets meer dan
een half jaar geleden, die verschrikkelijke woensdagmiddag dat je er de brui
aan gaf. Ik wilde je komen opzoeken, maar ik heb het niet gedaan. Ik kan het
niet verdragen, dat jij daar ligt onder de natte sneeuw in de kou. Ik kom wel
weer. Geef me even.
Elke dag ruim ik iets op van je spullen,
beslis ik of ik het bewaar of niet. Soms zijn het onmogelijke keuzes. Een
schriftje met afspraken en losse aantekeningen, je paspoort, je
bibliotheekkaart, schetsen van teksten voor liedjes, een haarklem. Je kunt niet
alles bewaren.
Toen mijn moeder stierf liet ze mij haar
agenda’s na, waar ze ook altijd haar dagboekaantekeningen in maakte. Ik heb ze
jarenlang bewaard. Soms keek ik er in, maar ik vond het vreselijk deprimerend.
Uiteindelijk heb ik ze toch maar weggegooid. Ik heb er nooit spijt van gehad.
Mijn vader liet me een vrijwel compleet oeuvre
na van zijn olieverfschilderijen. Zondagskunst. Ik heb iedereen die er
belangstelling voor had er een laten uitzoeken, en er een paar voor mezelf apart
gehouden. De rest heb ik bij het grof vuil gezet. Ik schaamde me dood.
Elke keer als ik uit het raam keek lagen die doeken daar op straat. Ik
zag een overbuurman er eentje uitzoeken en meenemen.
Mijn hele jeugd zat mijn vader 's avonds en in het weekeinde te
schilderen. Vrijwel steeds hetzelfde onderwerp, op dezelfde manier opgebouwd.
In luchten en bomen werd hij beter, maar mensen leken nergens naar. Hij was een
amateur, ik dacht dat hij een soort Rembrandt was.
Op een dag kwam een goede vriend van mijn ouders
eten. Hij had een nieuwe vriendin die schilderde. Ons huis hing vol met mijn
vader’s doeken. Zij keek eens rond en zei toen: ‘Wat een leuk huis hebben
jullie zeg, maar wie heeft toch al die rotzooi geschilderd die hier aan de muur
hangt.’
Het was meteen de laatste keer. Vreemd genoeg
was het vooral mijn moeder die ontplofte. Mijn vader kon er wel om lachen.
Ik vraag me af hoeveel ik moet opruimen
voordat je er niet meer bent. Ik wil je niet verstoppen, maar het moet ook niet
net lijken of je nog elk moment terug kunt komen. Er moet iets voor in de
plaats komen.
Deze week was de pijn van je afwezigheid bijna
fysiek. Ze zeggen dat het eerste jaar het zwaarste is. Dat het daarna steeds
beter wordt.
Een half jaar red ik het nu alleen. Ik ben er
nog. De kinderen zijn er nog. Ze dragen kleren die jij niet meer hebt gezien.
Swip een nieuwe jas en sweater, schoenen ook. Valentijn een sweater, Lulu
maillotjes en shirtjes. Ze wil geen nieuwe jas, ook al wordt de oude aardig
sleets, omdat ze hem met jou heeft gekocht.
Gelijk heeft ze. Volgende winter zien we wel
verder.