Ik verlang naar huis. Dat lijkt me goed. Ik
kan me de keren herinneren dat ik, op de laatste vakantiedag, ergens halverwege
de terugreis, ons busje een rustplaats opstuurde, parkeerde en uitstapte, om
vervolgens tot verbijstering van de kinderen tegen een betonnen vuilstortbak te
gaan schoppen, roepend: ‘Ik wil niet naar huis! Ik haat dat kuthuis van ons!’
Ik wilde altijd zo lang mogelijk van huis;
elke zomer opnieuw. Ver weg van onze benauwde etagewoning in Amsterdam. Teveel
mensen op een te klein oppervlak. Geen buiten. Nooit echte stilte.
Bibian had er geen probleem mee. Ze voelde
zich er thuis, ergerde zich niet aan het onvermijdelijke burengerucht, het
geluid van de tram, het vrachtverkeer dat het huis deed trillen. Ze was trots
op haar huisje in Amsterdam, de stad waar ze altijd al wilde wonen.
Nu Bibian dood is, voel ik me er ook thuis.
Misschien omdat ik me realiseer dat de kans niet groot is dat ik ooit nog een
voor mij betaalbare ruime, hoge en lichte etage zal vinden midden in de stad,
die me beter zal bevallen.
Het is een huis met een redelijk turbulente
geschiedenis, dat haar bewoners over het algemeen weinig geluk heeft gebracht.
Ooit was het eigendom van mevr. De Roy van
Zuydewijn, de moeder van Edwin, die er gedeeltelijk opgroeide. Hij stond een
keer met zijn hond bij ons voor de deur naar boven te kijken. Omdat ik hem
herkende vroeg ik of hij misschien even binnen wilde komen, maar hij bedankte.
Later woonden mijn oom en tante er met hun
drie zoons, waarvan de jongste er is blijven wonen tot wij het van hem konden
overnemen. Ondertussen is het vele malen geheel en gedeeltelijk onderverhuurd
geweest. Toen wij er introkken was het feitelijk compleet uitgewoond.
Maar sinds Bibian dood is, voel ik me er
veilig en thuis. Het is mijn huis, ons huis. Het huis waar ik met Bibian bijna
acht veel te korte jaren heb doorgebracht, vele, vele etentjes heb gegeven,
verjaardagen gevierd, heb gewoond en gewerkt. Dat we samen verfraaiden en
versierden tot we het precies zo hadden als we het wilden hebben. Waar we onze
plannen smeedden, onze verlangens formuleerden. Waar Lulu is geboren.
Het huis waar Bibian ziek werd, en we samen
die laatste ongelofelijke maanden doorbrachten tot ze er op die hete zomerdag
in juli haar laatste adem uitblies, en ze haar, rechtop, in een dichtgeritste lijkzak, vastgesnoerd op een brancard, de trappen afdroegen, in een auto
schoven, en meenamen, terwijl wij haar onnozel uitzwaaiden vanaf de stoep.