vrijdag 26 juli 2013

Yeb

 
‘Ik ga toch niet mee boodschappen doen papa,’ roept Swip vanuit de bosjes in de tuin in Meerle.
‘Ik wel!’ roept Lulu. Ze weet dat de kassière van de Prima haar meestal iets lekkers toestopt.
‘Ik heb een kraai,’ zegt Swip.
Ik vraag me af of ik het goed heb verstaan.
‘Wat heb je?’
Maar daar komt hij al aan met een jonge kraai in zijn handen gevouwen. Alleen het hoofdje steekt eruit. Verschrikt draait het alle kanten op.
‘Hij kan niet vliegen.’
‘Hoe weet je dat Swip.’
Swip zet de kraai op de grond, en inderdaad: hij hipt paniekerig over het pad, maar stijgt niet op.
‘Is hij gewond?’
‘Ik denk dat hij uit het nest is gevallen papa.’
‘Mogen we hem houden?’ vraagt Lulu.
‘Nee,’ zeg ik beslist.
‘maar anders gaat hij dood.’
‘We hebben hem Yeb genoemd!’
Yeb is een vriendin en grote favoriet van de kinderen.
‘Ik wil niet dat hij door de uil wordt opgegeten,’ zegt Swip.
‘Hij moet naar de dokter!’ kraait Lulu.
‘Ik ga hem echt niet naar de dierendokter brengen,’ zeg ik verontwaardigd. ‘Die neemt hem aan, en als wij dan vertrokken zijn, draait hij hem de nek om.’
Waarom zeg ik dat nou. Zelfs als het zo is, is het flauw van me.
Ik ben gewoon moe en licht geïrriteerd. Het is de eerste dag van het nieuwe ‘jaar zonder Bibian’ dat vandaag is begonnen. We zijn allemaal een beetje gespannen, waardoor de emoties soms hoog oplopen.
Ik denk dat het wel weer beter zal gaan, nu die verschrikkelijke dag voorbij is.
We hebben Bibian’s graf bezocht en zijn daarna pannekoeken gaan eten in de boerderij naast Sint Barbara.
Ik kom er graag; heb nog altijd zoveel met haar te bespreken en aan haar te vertellen.
Daarna zijn we bij S. langsgegaan en hebben de kinderen gezwommen bij Bickerseiland.
Terug in België zijn we gaan eten in het restaurant waar we met Bibian een paar keer hebben gegeten. Swip neemt altijd spareribs en Lulu bitterballen met friet. Valentijn bekijkt langdurig de kaart en laat mij dan iets voor hem uitkiezen.
Het is geen toprestaurant, maar we komen er graag.
Swip heeft de kraai bij de boom gezet waar hij vermoedelijk uit het nest is gevallen. Als we na een tijdje gaan kijken is hij verdwenen.
Hoog boven ons horen we twee bariton kraaien en een sopraantje: Kraaa! Kraaaa! Piep.
Piep, dat is Yeb.




woensdag 24 juli 2013

Laatste dag

 
Ik probeer me te herinneren wat we deden, de dag voor je doodging.
Het was warm, de ventilator snorde de hele tijd. We sliepen voor de laatste keer samen boven in het ‘grote bed’. Toen we wakker werden was je een paar minuten helder en daarna weer onbereikbaar.
We leefden in een wereld van pillen, drankjes, injecties en infusen waarvan ik de namen gelukkig ben vergeten: de terminologie van de dood.
De thuishulp zal gekomen zijn, die aardige jongen, hoe heette hij ook weer? Je werd gewassen met een washandje, het zakje met galdrab werd vervangen.
Tot op het laatst hielden ze je medicatie bij in het logboek, aangevuld met een kort verslagje.
Iedereen wist: dit gaat niet lang meer duren. Je wist het zelf ook, maar nu het zo dichtbij was gekomen, wilde je er niet meer over praten. Wat viel er nog te zeggen.
Van de dag zelf weet ik niets meer. Ik vermoed dat de kinderen ergens zijn gaan spelen, de vakantie was net begonnen. De koerier van de apotheek zal langsgekomen zijn met nieuwe voorraden overbodige pillen.
Muziek luisterden we niet meer. Onverdragelijk.
Ik zal veel naast je op de bank gezeten hebben, en aan tafel op gedempte toon gesprekken hebben gevoerd met de mensen van de thuiszorg, vrienden en vriendinnen, de kinderen.
Ik zal de kinderen onredelijk afgesnauwd hebben dat ze stiller moesten zijn wanneer ze zaten te kibbelen.
Valentijn heeft je voorgelezen terwijl je sliep, ik weet niet meer waaruit. Iets over de Griekse goden.
‘Gaan we nog op vakantie papa,’ vroeg Lulu bezorgd. Onmogelijk te beantwoorden vraag.
Je kwam niet meer aan tafel voor het avondeten. Je at sowieso niet meer. Alleen ijklontjes en koud water kon je nog verdragen.
Ik at met lange tanden van wat er met zoveel liefde voor ons gekookt was. Dwong mezelf te blijven eten; door te gaan.
Het werd me gaandeweg duidelijk dat je die nacht niet meer boven zou slapen. Je was te zwak om de trap nog op te komen.
Ik ben bij je komen liggen in het ziekenhuisbed aan het raam aan de voorkant van het huis.
’s Nachts moest je naar de WC. De heenweg lukte je nog, strompelend aan mijn arm, maar in het halletje zakte je door je benen. Je bent teruggekropen naar je bed, waar ik je met moeite in wist te tillen.
Daarna viel ik als een blok in slaap, ondanks de krapte in het smalle bed, en de ongemakkelijke houding waarin ik gedwongen werd te liggen om jou de ruimte te geven.
Onze laatste nacht samen op deze wereld.


dinsdag 23 juli 2013

Borstel

 
Lulu wil dat ik haar borstel.
‘Die nieuwe borstel is veel lekkerder dan die ouwe papa,’ zegt ze tevreden.
Ik zou het niet weten, ik heb nauwelijks haar.
Er zitten allang geen klitten meer in, maar daar gaat het ook niet om. Ze vindt het gewoon lekker.
Ooit nodigde ik Bibian voor de eerste keer te eten. We speelden samen in ‘The Dead Motherfuckers’ en ik kon alleen nog maar aan haar denken.
Ik wist dat ze geen vlees wilde eten, dus belde ik mijn tante May om het recept van een notenpaté die zij wel eens voor me had gemaakt.
Bibian was onder de indruk. Ze keek naar me, met die licht spottende blik en genoot zichtbaar van wat ik had gemaakt.
Ik wilde haar zo ontzettend graag aanraken, strelen, zoenen, maar die blik van haar was intimiderend. Ik moest me vooral niets verbeelden.
Na het eten luisterden we muziek en praatten over onze band. We bespraken de nieuwe liedjes waar we aan werkten.
Ik stelde voor haar haar te borstelen. Ik denk dat ze het nooit langer heeft gehad dan toen. Eindeloos lang, dik, donkerbruin haar met die speciale geur die ik alleen van haar ken.
Ze vond het goed maar wel een beetje vreemd.
‘Alleen borstelen hoor...’
‘Ja, ja, alleen borstelen.’
Ik vermoed dat ik nog nooit zo lang en met zoveel overgave iemands haar heb geborsteld. Het was alles wat ik had, en ik haalde er uit wat er inzat.
Mijn vader borstelde vrijwel dagelijks mijn moeder. Hij zat dan op een oud Perzisch kussen bij de tot oliekachel omgebouwde turfkachel in onze huiskamer, met mijn moeder op de grond tussen zijn benen, eindeloos haar lange donkere haar te borstelen.
Met gesloten ogen gaf ze zich eraan over. Ze heeft wel eens gezegd dat ze zonder dat borstelen misschien wel bij mijn vader weg was gegaan; maar dit was gewoon té lekker.
Bibian had natuurlijk gelijk dat ze het niet helemaal vertrouwde; het was een oude beproefde versiertruc. En het werkte. Ze ontspande en kwam tegen me aan zitten, dichterbij dan ooit tevoren. Slag na slag liet ik de borstel het werk doen, terwijl ik ondertussen wanhopig probeerde te verzinnen wat de volgende stap zou kunnen zijn.
En nu borstel ik vol overgave mijn dochter, die precies weet hoe ze het hebben wil.
‘Honderd keer papa, dan groeit het sneller.’ Ze wil het net zo lang als dat van haar moeder.
‘Als ik vijfentwintig ben knip ik het af.’
‘Waarom dan?’
‘Gewoon.’
Hardop tellen we samen de slagen.

maandag 22 juli 2013

Cacique

 
‘Heb jij wel eens rum gedronken papa,’ vraagt Swip als we na zonsondergang rond een vuurtje zitten in de tuin in Meerle.
‘Ja hoor,’ zeg ik gedachteloos.
‘Hoe sterk is dat dan,’ vraagt Lulu.
‘Sterk,’ zeg ik, ‘ik weet het niet precies.’
‘Is rum lekker,’ vraagt Swip.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik geef er niet zo veel om.’
Ik ben er niet zo erg bij met m’n gedachten, en bovendien drink ik nu al een paar dagen helemaal niet omdat ik de dag ervóór veel te veel rosé had gedronken en daar zwaar voor gestraft was.
Over drie dagen is Bibian precies één jaar dood. Ik doe net of er niets aan de hand is; ik bepaal zelf wel wanneer ik rouw of verdrietig ben, maar de dag nadert onverbiddelijk en ik ben er kapot van.
Ik voel me diep en hartstochtelijk met haar verbonden en met mijn kinderen. In hen zie ik haar, zij zijn het dichtst bij haar dat ik kan komen.
‘Kijk ik drink rum papa,’ zegt Lulu, terwijl ze een slok cola uit een klein formaat duralex glas neemt. ‘Joho!’
‘Ik ook,’ zegt Swip.
En dan herinner ik me opeens dat ik wel degelijk van rum houd. We maakten er cocktails van: een scheutje rum, limoensap, spuitwater, ijsklontjes en muntblaadjes. Voor de kinderen met bruine suiker in plaats van rum. Cacique was ons merk. We dronken het voor het eerst op Lanzarote bij haar ouders.
Later vonden we het in de schappen van enorme Spaanse supermarkten waar we net zolang dwaalden tot we er gedeprimeerd van raakten en afspraken dat we er nooit meer zouden komen; tot we er toch weer verzeild raakten, op zoek naar overbodige zaken zoals dvd’s van klassieke Westerns die we voor de tent op Bibian's witte laptop keken met een klein glaasje rum uit de klassiek vormgegeven fles in de bekerhouders van onze kampeerstoelen.
Al die dingen die we deden, het eten dat we maakten, de constante verwondering over de wereld om ons heen. Het is gewoon te veel. Ik kan het niet allemaal onthouden, conserveren.
‘Het is alsof je computer is gestolen,’ zegt Valentijn. ‘Ineens ben je alles kwijt. Kun je er niet meer bij.’
Ik vind het een rake vergelijking. De computer speelde sowieso een grote rol in ons gezin. Ik kan niet aan Bibian denken zonder haar met haar laptop en haar iphone voor me te zien. Hangend tegen een muurtje; haar langgerekte schaduw over het asfalt van een verlaten straatje, voor de deur van een vanwege de siësta gesloten bibliotheek in een of ander zuidelijk Spaans stadje omdat ze daar wifi had.
Of op de camping, verwoed typend aan een bewerking voor kinderen van Romeo en Julia, elke paar minuten ‘haar facebook’ checkend.
Ja, ik hou van rum.

zaterdag 6 juli 2013

Eindstreep


Ik werd wakker en staarde naar het plafond. Ik dacht aan niets in het bijzonder tot ik me realiseerde dat het je verjaardag was. Ik had slingers op kunnen hangen, balonnen blazen, maar je was toch niet gekomen.
Ik vind het de laatste tijd moeilijk me op je te concentreren; je bent zo ver weg. Ik loop langs je portret, soms geef ik je een kus alsof het een bidprentje is, en dan loop ik snel weer door.
Ik heb Valentijn geld gegeven om een chocoladetaart te kopen, en ben de tafel mooi gaan dekken. Ik zette onze liedjes op en bakte eieren, maakte koffie. Swip drinkt tegenwoordig koffie verkeerd.
Ik merkte het ook aan de kinderen: we voerden een toneelstukje op. We vierden je verjaardag, maar we geloofden er niet in.
Ik probeerde me niet op te winden over de kleine ruzies aan tafel en vocht tegen de tranen die steeds maar opwelden. Maar waar huilde ik eigenlijk om? Om jou? Om mezelf? Om mijn leven dat maar voortjakkert, om alle dagelijkse besonjes, om het wasmiddel dat op is, de belasting die me mijn grijze kenteken wil afnemen, Valentijn die op het nippertje is blijven zitten, om de kinderen die het niet begrijpen? Hoe kunnen ze het ook begrijpen.
Na het ontbijt gingen we lavendel kopen om op je graf te planten. Swip wilde Vietnamese loempias van een kraampje voor de Praxis, maar ik wilde door naar Sint Barbara.
Bij je graf vroeg ik Swip wat hij voelde. Ik vroeg me af of hij het zelfde voelde als ik bij het graf van mijn moeder.
‘Wat voel jij daar dan papa.’
Ik wist het niet. Kon het niet uitleggen.
‘En wat voel jij als we bij mama’s graf staan.’
Hij wist het ook niet.
We groeven kleine kuilen en plantten de lavendel. Swip maakte met witte steentjes een markering langs de rand van je graf. Ik heb maar niet gevraagd waar hij die vandaan had.
Hoewel de hele dag in het teken van jou stond was je er niet. Er was een borrel georganiseerd voor alle vrienden en kennissen, maar ook daar was je niet. Ik vermoed dat het aan mij ligt. Ik was er zelf niet.
Om een uur of twaalf lag ik op de bank, nog nastuiterend van de alcohol en de adrenaline, te luisteren naar het geluid van de ventilator.
Ik probeerde mijn gedachten te ordenen, me op je te concentreren, maar er kwam niets. Ik lag daar maar.
Het is bijna één jaar. Ik heb het net niet gehaald.