dinsdag 25 juli 2023

De jobcoach

Bij het Fact-team hebben ze natuurlijk ook een jobcoach, want jongeren die niet naar school willen of kunnen moeten toch een dagbesteding hebben, want anders vervelen ze zich, voelen ze zich nutteloos wat weer tot depressie kan leiden, enzovoorts, etc.
    Er was al eerder sprake van dat S. een baan met opleiding in de I.T. zou kunnen krijgen. S. is extreem handig met de computer, weet het een en ander van programmeren, heeft sowieso willekeurig welk programma binnen de kortste keren onder de knie (Ableton Live, Fotoshop en ga zo maar door), weet precies hoe je een geheim IP adres kunt aanmaken, hoe je systemen in openbare gebouwen moet hacken om de muziekkeuze radicaal te veranderen, weet het een en ander van het dark web en komt sowieso regelmatig met de meest bizarre en vaak briljante filmpjes over de meest uiteenlopende onderwerpen die hij van het net plukt. Zo’n baan in de I.T. leek hem daarom leuk, maar jammergenoeg had de jobcoach andere plannen voor hem.
    Fact is outgoing, dus kwam de jobcoach bij mij omdat S. - waar het op dat moment weer wat minder mee ging - een paar dagen bij mij logeerde, en zodoende kon ik het hele gesprek volgen.
    ‘Nou, S., ik heb volgens mij een supertoffe baan voor je gevonden. Wat dacht je ervan om bij een fietsenmaker in IJburg te gaan werken? Het is een leertraject, dus je hoeft geen ervaring te hebben? Klinkt goed, toch?’
    S. reageerde lauw; hij had nauwelijks geslapen omdat hij verzuimd had zijn slaapmedicatie bij de apotheek op te halen.
    ‘Mooi!’ zei de jobcoach. ‘Ik ga ze meteen bellen.’
    Vanaf de bank in het belendende vertrek zag ik S. ongeïnteresseerd uit het raam staren terwijl de jobcoach deed waarvoor ze werd betaald: alweer een cliënt afvinken op haar lijstje. Ze zou S. snel laten weten wanneer hij kon beginnen, feliciteerde hem - eigenlijk haarzelf - met dit mooie resultaat, en vertrok weer.
    ‘Ik dacht dat je iets in de I.T. ging doen?’ vroeg ik S. toen ze was vertrokken.
‘Dat wilde je zelf toch ook graag?’
    ‘Ja,’ antwoordde S. slaperig.
    ‘Heb je wel zin om bij een fietsenmaker te gaan werken?’
    ‘Niet echt.’
    ‘Maar waarom zei je dan niets? Je hoeft toch niet te doen wat die jobcoach zegt? Zij werkt voor jou, hè. Je betaalt haar ervoor.’
    ‘Ik was gewoon te moe. Ik heb maar twee uur geslapen vannacht.’
    ‘Heeft ze je eigenlijk nog iets gevraagd?’
    ‘Wat bedoel je?’
    ‘Nou, wat voor werk je leuk zou vinden? Waar je interesses liggen?’
    ‘Ja, al een hele tijd geleden.’
    ‘Weet ze dat je hoogbegaafd bent? Dat je op het VWO bent begonnen maar langzaam afgegleden?’
    ‘Ik denk het niet.’
    ‘Dat je behoorlijk goede elektronische muziek maakt die op Soundcloud en Spotify te vinden is? Dat je grafics maakt en zelfs al betaalde design klusjes hebt gedaan?’ (S. heeft de website van zijn Ketamine dealer ontworpen, ik vraag hem maar niet wat hij daarvoor in ruil heeft gekregen)
    ‘Ik moest een c.v. maken, daarop heb ik dat ingevuld.’
    ‘En dan komt ze met een baan bij een fietsenmaker in IJburg, negen kilometer van je huis?’
    S. haalt zijn schouders op.
    ‘Zal ik eieren bakken? Koffie zetten?’
    ‘Ja, graag, papa.’
   

maandag 24 juli 2023

 


Bent u de vader?

S. ligt met zijn gehavende arm in een houder en kijkt nieuwsgierig naar de chirurg die zijn diepe snijwonden aan het verzorgen is. Hij maakt cynische grappen en geniet zichtbaar van alle aandacht. Sasja en ik zitten met bekertjes koffie uit de automaat op de gang toe te kijken. Het doet me denken aan Rembrandts De anatomische les.
    Gisteravond had S. nog bij mij gegeten en leek er niet zoveel aan de hand. Hij zei dat hij met een vriend op zijn kamer in de Helmersstraat zou gaan gamen, maar dat hij daarna thuis zou komen slapen. Om een uur of drie werd ik wakker en zag ik dat hij niet thuis was gekomen. Dat leek me positief. Ik had een paar dagen eerder tegen hem gezegd dat ik wilde dat hij weer vaker op zijn eigen kamer zou slapen; eerst alleen in het weekend, en dan langzaam opbouwen naar de rest van de week. Het leek hem zelf ook een goed idee.
    Om vijf uur ging de telefoon. ‘Pap, ik heb mijn pols doorgesneden.’
    ‘Wat zeg je?’
    ‘Ik heb mijn pols doorgesneden.’
    ‘Wat?’ Ik keek op de klok: vijf uur.
    ‘Moet ik een ambulance bellen?’
    ‘Dat zou ik maar doen, ja.’
    ‘Ik kom eraan, S.’
    Ik belde 112 om een ambulance en maakte V. wakker om te vragen of hij mee wilde komen. Dat had ik misschien beter niet kunnen doen, maar ik durfde niet goed alleen te gaan. Weer een trauma voor hem erbij, maar goed, het was wel zijn jongere broer.
    S. lag op de grond tegen de gratis af te halen bank die we niet lang daarvoor nog samen bij hem naar boven hadden gesjouwd. Op een laag tafeltje lag een broodmes, resten wit poeder en er stond een lege fles jenever. Het stonk naar zweet en sigarettenrook. Twee ambulancebroeders hielden zich met hem bezig. Verder waren er twee politieagenten - ‘Bent u de vader?’ - en twee jonge mannen met dreads, tattoes, piercings en legerkleding die ik niet herkende en waarvan ik niet begreep waarom ze er waren.
    Later vertelde S. dat hij inderdaad was gaan gamen met een vriend, maar dat die om een uur of elf was vertrokken naar een rave in Amsterdam Noord. S. had geen zin gehad om mee te gaan en was alleen thuis gebleven. Vrijwel meteen was hij overweldigd door een intens donker gevoel waartegen hij zich niet kon verzetten. Bang voor wat komen zou en om zichzelf af te leiden was hij toen maar naar Saving Private Ryan gaan kijken, een extreem lange film. Hopelijk zou het gevoel daarna zijn gezakt en zou hij kunnen slapen.
    Maar vier uur later voelde hij zich wanhopiger dan ooit. Dit moest acuut stoppen, wist hij. Hij belde een dealer die Ketamine kwam brengen zodat hij de pijn van het snijden niet zou voelen en dronk een fles jenever leeg. Met een keukenmes sneed hij zijn pols open, maar het bloeden stopte na een tijdje vanzelf. Daarna deed nog twee pogingen, maar steeds weer stopte het bloeden. Even overwoog hij nog dan maar uit het raam te springen, maar hij merkte dat hij er de energie niet meer voor had.
    Op dat moment was de telefoon gegaan. Het was zijn vriend die belde dat de rave nogal tegenviel en of hij nog met iemand langs mocht komen om te chillen. Dat waren de twee getatoeëerde engelen die ik niet had herkend. Toen S. zich realiseerde dat hij die nacht niet dood zou gaan, besloot hij dan maar zijn vader te bellen.

‘Alles wat ik doe, mislukt,’ zegt S. ‘Zelfs mijn pols doorsnijden kan ik niet.’
    ‘Zo moet je niet denken,’ hoor ik mezelf zeggen. Maar tegelijk merk ik dat ik inwendig begin te koken. Godverdomme, klootzak, denk ik. Realiseer je je eigenlijk wel wat je je familie en je vrienden aandoet. Je ligt hier wel leuk grapjes te maken, maar zo grappig is het allemaal niet.
    ‘Ik vind het niet grappig, S. Iedereen is in paniek. Je hebt jezelf weer eens in het middelpunt van alle aandacht gemanoeuvreerd, maar zelf doe je niets. Vraag je je wel eens af hoe dat voor je omgeving is?’ S. zegt niets. De chirurg kijkt me geschrokken aan.
    ‘Volgens mij moet jij even een wandelingetje gaan maken,’ zegt Sasja. ‘Dit helpt niet echt.’
    ‘Ik ben ontzettend kwaad,’ zeg ik. ‘Maar dat mag ik nu natuurlijk niet laten merken omdat het allemaal zo zielig is voor S.’
    ‘Ga nou maar even,’ zegt Sasja. ‘Je bent onredelijk. Ga buiten even afkoelen.’
    Op de gang heb ik zin om tegen een vuilnisbak aan te schoppen. Kut S., kutziekenhuis, kutzooi.
    ‘Sorry,’ zeg ik even later. ‘Dat was heel ongepast. Maar ik ben ook gewoon boos op je, dat mag je best weten.’
    S. snapt het wel, hij is sowieso niet snel geshockeerd. Ondertussen wordt zijn arm gespalkt en netjes in het gips gezet. Omdat we met de ambulance zijn gekomen en ik geen zin heb om een taxi te nemen, wandelen S. en ik aan het eind van de middag samen terug naar huis. Hij heeft geen jas bij zich, maar het is zacht lenteweer.
    ‘Heb je honger, S.?’
    ‘Niet echt.’
    ‘Zal ik roti maken?’
    ‘Heb je nog van die Surinaamse chutney?’
    ‘Volgens mij wel.'
           

zondag 23 juli 2023

 

Siem

S. en ik zitten met z’n tweeën op de bank in de woonkamer. Iedereen is al naar bed.
    ‘Je hebt me gewoon het huis uit gezet.’ Hij kijkt me niet aan.
    ‘Dat is niet waar. Je wilde zelf weg. En bovendien hoefde je niet met ze mee te gaan, er was geen dwang.’
    ‘Echt wel.’
    ‘Ik had je bovendien gewaarschuwd dat ze je kwamen halen. Je had weg kunnen gaan of niet open kunnen doen. Het was je eigen keuze.’
    ‘Als ik had geweten dat ze me naar Almere zouden brengen, was ik nooit meegegaan.’
    ‘Toch ben je er een jaar gebleven.’
    ‘Alles beter dan thuis.’
    ‘Waarom vond je het hier dan zo verschrikkelijk?’
    ‘Omdat wij steeds ruzie hadden.’ Siem, onze cyperse kat springt bij S. op schoot en probeert hem in zijn gezicht te likken.
    ‘Dat is waar. Maar waar gingen die ruzies over?’
    S. geeft geen antwoord en concentreert zich op Siem.
    ‘Je hield je aan geen enkele afspraak, kwam midden in de nacht thuis, soms met vrienden, deed alle lichten aan, maakte lawaai, terwijl wij allemaal vroeg op moesten. Als ik je erop aansprak, was het huis te klein.’
    ‘Dat is misschien één keer gebeurd.’
    ‘Echt niet.’
    ‘Denk je dat het voor mij leuk was? Mijn broer en zus zaten gewoon op school, haalden hun diploma’s en ik heb niets.’
    ‘Jij hebt ADD en een enorm autoriteitsprobleem. Daar kan jij ook niets aan doen, dat snap ik heus wel.’
    ‘Waarom bleef je dan eindeloos zeggen dat ik mijn school moest afmaken?’
    ‘Ik had beter moeten weten. Ik kom nou eenmaal uit een cultuur waar iedereen zijn school afmaakt en daarna gaat studeren. Maar ik denk allang niet meer dat je alleen maar gelukkig kunt worden met een Atheneumdiploma op zak.’
    ‘Ik heb wel het hoogste IQ van jullie allemaal.’
    ‘Misschien. Ik denk eigenlijk dat je zus het slimste is.’
    ‘Maar het mijne is hoger dan dat van V.’
    ‘Dat is waar. Zal ik thee maken?’
    ‘Is goed.’
    We drinken onze thee. De laatste tram rolt voorbij in de straat.
    ‘Je wilde zelf toch weg? Je riep bijna elke dag dat je naar een pleeggezin wilde, dat ik de slechtste vader ooit was. Dat iedereen die jij kende dat ook vond.’
    ‘Ik was gewoon boos.’
    ‘Maar toch wilde je weg.’
    ‘Ik kan er niet tegen als iemand zegt wat ik moet doen.’
    ‘Ik wilde alleen dat je doordeweeks om elf uur uur thuis was, veel meer regels waren er toch niet?’
    ‘Jij ging altijd idioot doen als ik later kwam.’
    ‘Wij hebben onze nachtrust nodig. Je kunt niet in één huis wonen met iemand die zich niets van de anderen aantrekt.’
    ‘Je houdt gewoon niet van mij. Je doet nooit iets voor mij, klootzak.’ Hij zet zijn thee terug op het tafeltje. Twee jaar eerder zou hij nu zijn glas tegen de muur hebben gegooid, maar tegenwoordig beheerst hij zich.
    ‘Ik wil best met je praten, maar niet op zo’n toon. Waarom ben je nou zo boos, ineens?’
    ‘Omdat ik er niet bij hoor. Het is altijd jullie met z’n allen tegen mij.’
    ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen, S. Dit gesprek hebben we al zo vaak gehad. Ik kan het niet bewijzen, maar ik hou verschrikkelijk veel van je. Net zoveel als van je broer en je zus. Ik weet ook niet waarom wij zo botsen af en toe. Dat zal zeker ook aan mij liggen, maar jij bent ook niet makkelijk.’
    We zitten een tijdje naast elkaar in de donkere woonkamer, Siem intens tevreden bij S. op schoot. ’Ik denk dat ik zo maar eens naar bed ga, S. Volgens mij moet jij dat ook doen.’
    ‘Kun je misschien nog wat overmaken voor ciggies?’
    ‘Dat is goed, zal ik doen,’ beloof ik. ‘Slaap lekker, lieverdje.’
    ‘Slaap lekker, papa.’
    
      

PAAZ

In de herfst van 2021 rij ik met Sasja naar Zaandam waar S. in een PAAZ kliniek zit vanwege zijn depressie en zijn gebruik. Hij had een paar dagen bij zijn vriend R. gelogeerd en daar zoveel drugs gebruikt dat hij in een psychose was beland. ’s Nachts belde hij me wakker of ik hem ergens wilde komen ophalen.
    ‘Ik lig al in bed,’ zei ik. ‘Je hebt toch een fiets?’
    ‘Ja maar ik weet niet waar ik ben.’
    ‘Hoezo weet je niet waar je bent? Waar ben je dan?’
    ‘Dat weet ik niet.’
    ‘Ben je bij iemand thuis?’
    ‘Nee, ik ben buiten.’
    ‘Maar waar is je fiets dan?’
    ‘Bij R. Ik was even een ommetje gaan lopen.’
    ‘Weet je hoe je weer terug naar R. komt?’
    ‘Ik denk het wel.’
    ‘Slaap lekker, S.’
    De volgende dag werd ik door de moeder van R. gebeld dat ze zich zorgen maakte: S. stond bij haar tegen de wasmachine te plassen en reageerde nauwelijks, misschien kon ik hem toch beter komen halen. Geschrokken stapte ik in mijn auto. S. zat bij R.’s moeder aan de keukentafel met een vreemde blik in zijn ogen. Hij kon nauwelijks op zijn benen staan, ik moest hem ondersteunen naar de auto.
    Thuis heb ik hem in bed gelegd en ben ik wat rond gaan bellen. Uiteindelijk raadde iemand mij een psychiatrische kliniek in Zaandam aan waar gelukkig op korte termijn plek was.
    Hij kon er twee weken blijven, die vooral bedoeld waren als een soort time-out. Hij kreeg geen therapie, maar werd wel beziggehouden. Elke dag werd er onder begeleiding getekend en geknutseld in een klaslokaal en er werd gefitnest. ’s Middags werd er gewandeld in het aangelegen park. S. was een van de jongsten en had weinig aanspraak. Hij verveelde zich nogal, maar het leek hem niet te deren.

We treffen hem aan in een kamertje met alleen een bed, een tafel en een stoel aan het einde van een gang met links en rechts nog veel meer van zulke kamertjes. S. zegt dat hij het wel fijn vindt om even niemand te zien en hij is blij met de slaapmedicatie. Misschien kan ik zijn televisie en zijn playstation de volgende keer meebrengen? Dan heeft hij ’s avonds tenminste iets te doen.
    Met z’n drieën wandelen we een winkelcentrum aan het water in op zoek naar een café. Het is miezerig weer, maar niet heel koud. S. zegt weinig, op vragen antwoordt hij met ja of nee. Hij ziet er moe uit. We bestellen koffie en appelgebak met slagroom. Sasja vertelt over Vos, haar kat waar S. vaak op heeft gepast. S. is dol op Vos; hij is sowieso goed met dieren. Vos is lastig en onberekenbaar, maar niet bij S. Ik heb duizend vragen in mijn hoofd maar ik dwing mezelf ze niet te stellen.
    ‘Is je koffie lekker?’
    ‘Ja hoor.’
    Na een uurtje brengen we hem weer terug naar zijn kamer en beloof ik de volgende keer zijn playstation niet te zullen vergeten.

vrijdag 21 juli 2023


Schurft

Het is begin januari. S. woont na zijn zelfmoordpoging alweer ruim een half jaar bij mij in afwachting van een kamer van HVO-Querido of een jongerenwoning van Lieven de Key. Zijn voorkeur gaat uit naar een jongerenwoning vanwege de grotere zelfstandigheid en omdat hij daar met twee vrienden kan samenwonen. Zijn mentor bij HVO en het zorgteam van Fact hebben hun bedenkingen bij zoveel zelfstandigheid, maar S. is vastbesloten.
    En het zal tijd worden ook, want de sfeer in huis is behoorlijk gespannen. Zijn broer heeft tentamens en zijn zuster heeft een proefwerkweek maar ondanks duidelijke afspraken komt en gaat S. wanneer het hem uitkomt.
    ‘Ik wil dat je doordeweeks om uiterlijk 23.00 uur thuis bent,’ spreek ik eenzijdig met hem af, ‘je zuster heeft haar nachtrust dringend nodig en ze wordt wakker als jij om half vier thuiskomt en gaat douchen.’
    ‘Oké,’ zegt S. Maar hij doet het niet.
    ‘Ik wil dat je voor de duur van de proefwerkweek van je zuster uit logeren gaat. Kun je dat regelen?’
    ‘Ik denk van wel,’ zegt S. maar hij regelt niets. Ik bel bijna dagelijks met zijn begeleiders van Fact dat het zo niet langer gaat, dat hij echt de deur uit moet omdat de sfeer explosief wordt, maar zij kunnen ook niets doen. Wel bieden ze mij een coach om mij te helpen met de situatie om te gaan. Of ik wel eens van Non Violent Resistance heb gehoord? Ja, de cursus NVR heb ik jaren terug bij de Bascule al met succes afgerond. Ik kan niet zeggen dat het me veel heeft opgeleverd.
    De coach van Fact vind dat ik het goed doe. ‘Petje af, hoor. Ik heb zelf ook kinderen, maar dit lijkt me inderdaad een hele kluif.’
    
Halverwege de proefwerkweek bel ik S. iets na middernacht om hem eraan te herinneren dat hij beloofd had uit logeren te gaan, maar dat hij zich tenminste aan de afgesproken avondklok moet houden.’
    ‘Geen probleem,’ zegt S. ‘Maar zou je misschien een afspraak met de huisarts voor me willen maken, ik heb misschien schurft.’ Dat heerst inderdaad. De volgende dag kunnen we vroeg in de middag terecht. S. is pas tegen de ochtend thuisgekomen en moeilijk te bewegen uit bed te komen, maar met engelengeduld en koffie lukt hem me hem met zachte hand naar de dokter te kneden. Omdat ik graag precies wil weten waar we aan toe zijn, ga ik mee.
    De dokter twijfelt aan de symptomen, maar raadt S. aan zich voor alle zekerheid ’s nachts in te smeren met een zalfje dat hij voorschrijft. Omdat S. helemaal naar de klote is, vraagt hij mij voor hem naar de apotheek te gaan.
    Tegen etenstijd wanneer iedereen thuis is, vertel ik dat S. misschien schurft heeft. Zijn broer en zuster, die toch al gespannen zijn vanwege de tentamens en de proefwerkweek, ontploffen. ‘Dat is hartstikke besmettelijk,’ roept de een. ‘Als ik schurft krijg, kan ik mijn proefwerkweek wel vergeten,’ zegt de ander.
    Volgens mij valt het met de besmettelijkheid wel mee, maar niemand luistert meer.
    Mijn dochter stormt S. kamer binnen en begint hem uit te schelden. Hij moet zich onmiddellijk insmeren.
    ‘Je moet hem nú het huis uit gooien,’ roept mijn oudste.
    S. is inmiddels ook flink over zijn toeren, al weet hij dat goed te verbergen. Hij zegt zich niet in te zullen smeren en weigert in quarantaine op zijn kamer te blijven.
    ‘Je moet de politie bellen, dit kan zo niet langer.’
    ‘Waarom gooi je hem niet het huis uit?’
    ‘Waar moet hij heen?,’ verdedig ik me halfslachtig. ‘Het vriest acht graden, hij kan nergens terecht.’
    ‘Je zegt al weken dat hij een kamer krijgt. Doe er iets aan!’
    ‘Wat kan ik doen? Hij staat op de wachtlijst, zodra er iets vrijkomt is hij aan de beurt.’
    ‘Bel de politie. Zeg dat hij schurft heeft en zich niet wil insmeren.’
    Ondertussen staat S. in de keuken provocerend een ei te bakken.
    ‘Op je kamer blijven, schurftige hond,’ roept mijn dochter.
    ‘Naar je kamer,’ bauw ik haar na in een poging mijn gezag te doen gelden.
    S. doet nu alles extra langzaam.
    ‘Bel de politie!’
    Ik zie er weinig in, maar omdat ik het ook niet goed meer weet en iedereen nu boos op mij is, besluit ik te bellen; ik ga er vanuit dat ze voor zoiets futiels toch niet langs zullen komen. Aan de mevrouw van de meldkamer doe ik mijn verhaal. Het is momenteel erg druk, maar ze belooft het door te geven.
    ‘Gooi hem eruit!’
    ‘Straks zit alles hier onder de schurft.’
    Ik probeer nog een keer uit te leggen dat dit wel mee zal vallen, maar laat me wel overhalen S. opnieuw te te vragen zich in te smeren.
    ‘Ik wil dat je je nú meteen insmeert. Anders zet ik je de deur uit.’
    ‘M’n kamer uit, kankerhomo. Ik smeer me niet in.’
    Na een half uur wordt er gebeld en komen er twee agenten naar boven. Ze luisteren geduldig naar ons verhaal en proberen daarna met S. te praten, die echter weigert ze te woord te staan.
    ‘Wat wilt u dat we doen?’ vraagt de ene. ‘We kunnen hem meenemen, maar er is nergens plek voor hem. Dan staat hij straks op straat. Het vriest acht graden, kan hij niet tot morgenochtend blijven?’
    Ik vind van wel.
    ‘Ik zie trouwens dat hij hier ingeschreven staat,’ zegt de andere. ‘Dan kunnen we sowieso niets doen.’ Na ons nog een fijne avond te hebben gewenst, vertrekken ze weer.  
    
Om een uitkering aan te kunnen vragen had S. een adres nodig. Kinder- en jeugdpsychiater P. van Fact stelde voor dat hij zich bij mij zou inschrijven. Het ging alleen om een postadres, dus het was geen werkelijke inschrijving. Ik hoefde ook niet bang te zijn dat zijn inkomsten bij de mijne zouden worden opgeteld waardoor ik mogelijk geen huurtoeslag meer zou krijgen. Dat leek me redelijk, dus ging ik maar akkoord. Niet alleen kostte haar - ongetwijfeld goedbedoelde - voorstel me uiteindelijk honderden euro’s aan gederfde huurtoeslag, maar nu kon ik hem er dus ook niet uitzetten.
 
En gelukkig maar, want ook al is S. bij vlagen een onmogelijke lastpost, hij is wel mijn kind, en ik weiger onderscheid te maken: hoewel ik ze regelmatig vervloek, zijn ze me alledrie even lief.
    S. heeft zich niet ingesmeerd, bleek uiteindelijk geen schurft te hebben en de storm ging weer liggen.

donderdag 20 juli 2023

 

 
 
WhatsApp, 4 sept 2021

15.55 uur
‘Papa ik kan het niet meer aan.’
15.58
‘Wat niet?’
15.59
‘Alles. Ik wil gewoon dood.’

‘Waar ben je?’
16.00
‘Vraag dat maar aan D.’
16.02
‘Zit je in de trein?’

‘Neem je telefoon op! Ik bel je! S., neem nou op!’
16.05
‘Nee. Ik stop ermee. Ik wil niet meer.’
16.09
‘Ik heb D. gesproken. Zullen we even bellen?’

‘Nee. het is al verpest.’
16.10
‘Volgens mij is er minder aan de hand dan je denkt.’

‘Ik stap zo uit de trein.’

‘Kom op S., dat kun je niet maken. Dat kun je je familie niet aandoen.’

‘Waarom gaat het altijd daarover? Ik ben toch niet een object van jullie? Hoezo moet ik me elke dag zo kut voelen?’
16.11
‘Omdat iedereen je wil helpen en van je houdt.'

‘Omdat jullie dan blij zijn. Ik wil dat niet, ik wil gewoon dood. Ik heb hier toch nooit voor gekozen? Ik haat echt ieder moment hiervan.’

‘Dit is niet de oplossing, S.’
16.12
‘Jawel. Dan stopt het tenminste.’

‘Stop nou eens met die negatieve vibes. Pak jezelf eens aan.’

‘Heeft D. je uitgelegd wat er is gebeurd?’

‘Ja.’
16.13
‘Dan snap je het toch wel. Ik kan niet meer, ik ben echt moe gewoon, ik wil dat alles ophoudt.’
16.15
‘Ze heeft met iemand gezoend op een feestje. Ze heeft vreselijke spijt.’

‘Ja daarom. Niet waar.’
16.16
‘Het is voor háár ook niet makkelijk, S. Jij vraagt wel heel veel. Je moet in beweging komen, niet altijd vluchten.’
16.17
‘Boeit me niet meer. Ik haat alles.’
16.19
‘Je hebt het zelf in de hand, S. Je doet al eindeloos lang geen ene reet. Je werkt niet, gaat niet naar school. En als je kritiek krijgt, haak je af, ga je stoned worden met R. Je hoeft niet zo te leven. En dat wil je ook niet. Iedereen wil je helpen, maar je moet ook zelf wat doen. Kom op S.! En neem eens op!’
16.26
‘Waarom geef je altijd alleen maar kritiek?’
16.27
‘Kritiek? Godverdomme S. Ik steun je in alles! Neem nou op, S! Kom naar huis! Je hebt geen idee hoeveel ik van je hou, idioot! Ik wil je niet kwijt. Doe niet zo stom en neem de telefoon op! Kom gewoon naar huis, S. Pak de eerstvolgende trein. Bel me, S. Kom op, S., bel gewoon even. Praten is altijd beter. En praat ook met D., zij wil je écht niet kwijt.’
16.46
‘Wel. Ze wil me niet.’
16.48
‘Nou, tegen mij zegt ze wat anders. Kunnen we even praten? Dat wil ik heel graag. Neem nou op S. Ik wil je helpen, er voor je zijn. Je bent totaal over de rooie vanwege D. Dat is geen goed moment om alleen te zijn. En ook niet om drastische besluiten te nemen. Kom naar huis, kom eten, kom naar je familie.’
16.53
‘Jullie zijn al bijna drie jaar mijn familie niet meer.’
16.54
‘Natuurlijk wel.’

‘Niet meer sinds Almere. Ik heb sowieso geen band meer met jullie.’

‘Dat vind ik ook heel erg.’

‘En ik ben gewoon Sasja d’er kattenoppas.’
16.55
‘Sasja is dol op je. Dacht je dat ze zomaar iedereen op haar kat liet passen? En Almere had nooit mogen gebeuren. Dat neem ik mezelf ontzettend kwalijk. Dus kom gewoon naar huis. Je zit er duidelijk doorheen, S. Kom naar huis! Ik wil je terug! Kom naar huis!’
20.14
’S., ik kom je halen, ok?’
‘Ik heb € 20,- naar je overgemaakt, dan kun je in elk geval wat eten! X’
22.00
’S, ik ga nu naar Bielefeld rijden. Sasja komt ook mee. Ik ben helemaal niet boos op je, maar wel erg bezorgd. Bel me alsjeblieft even, of bel Sasja als ik rij. M. is op het station en wacht daar op je, ik ga daar ook naar toe, maar het zou fijn zijn als we even contact kunnen hebben.’


Saving Private Ryan

Nadat S. in mei vorig jaar met een broodmes van de Blokker zijn pols had opengesneden, was duidelijk dat hij voorlopig weer bij mij zou komen wonen. Drie jaar daarvoor, nog maar zeventien jaar oud, was hij min of meer vrijwillig uit het ouderlijk huis vertrokken naar een crisiscentrum in Almere. De situatie was thuis onhoudbaar geworden omdat S. een volledig autonoom leven leidde binnen ons gezin. Hij ging niet naar school, gebruikte overvloedig drugs, kwam en ging zoals het hem uitkwam en weigerde rekening te houden met zijn schoolgaande broer en zus. Dat leidde tot steeds heftiger botsingen waarbij meubilair en servies regelmatig over en weer door de lucht vlogen. Iedereen liep op eieren omdat je nooit wist wanneer de volgende uitbarsting zou komen.
    De ene therapeut volgde de andere op, jonge vrouwen in opleiding met wie S. het goed kon vinden zolang hij maar geen tegengas kreeg. De meesten waren dol op hem, op één oudere therapeute na die hem na een kennismakingsgesprek pathologisch en gevaarlijk noemde. Naar haar zijn we maar niet meer teruggegaan.
    Het crisiscentrum in een buitenwijk aan de A6 met antraciet- en zwartkleurig hufterproof meubilair en stevige sloten op deuren had een streng regime, maar S. leek er toch van op te knappen. Meteen de eerste avond ben ik hem gaan opzoeken. Hij was woedend, nog in shock, voelde zich verraden en schold mij anderhalf uur uit voor teringlijer en kankerhomo; ik was zijn vader niet, nooit geweest ook. Toen ik wegging zei ik dat ik voorlopig elke donderdagavond langs zou komen. De donderdag erop was hij nog steeds boos, maar bood hij me wel een kopje thee aan.
    Het was de bedoeling dat hij zijn school weer zou oppakken, maar omdat hij daarvoor dagelijks op en neer naar Amstelveen moest en de verbinding nogal ongunstig was, kwam hier weinig van terecht. S. is sowieso niet goed in staat om in een klaslokaal te zitten en te doen wat je daar zoal moet doen. Wel stopte hij met blowen, waardoor zijn humeur enorm verbeterde en kreeg hij verkering met een meisje van het Spinozalyceum. Al snel kwam hij één keer in de week samen met haar bij ons eten en later zelfs af en toe logeren.
    Na een jaar vonden ze S. zelfstandig genoeg om in aanmerking te komen voor begeleid wonen en kreeg hij via PerMens een kamer in een complex met permanente begeleiding aan het Atlantisplein in Amsterdam, en toen ook dat goed uitpakte een eigen kamer in de Helmersstraat met wekelijks contact met een mentor.
    Ik had S. aangemeld bij Uva-minds, een instelling met ADD als specialisatie, waardoor het niet echt als een verrassing kwam dat dit ook de diagnose werd. Helaas volgde er geen behandeling, omdat S. daarvoor nog niet stabiel genoeg zou zijn. Wel boden ze hem wekelijkse gesprekken met steeds weer andere lieve meisjes in opleiding met een module in het een of ander en kreeg hij antidepressiva voorgeschreven. Ze waren allemaal dol op hem, leenden hem soms zelfs geld, gingen met hem uit wandelen en bleven eeuwig positief. ‘Luister je naar hiphop? Cool!’ Om de paar maanden werd er geëvalueerd met het hele team, waarbij de toon optimistisch was. Als ik zei dat S. al weken niet meer bij Annemieke of Isabel op gesprek was gekomen, vonden zij het juist veelbelovend dat hij de laatste keer zélf achteraf had afgebeld. Kritische kanttekeningen werden niet op prijs gesteld. Maar therapie in enige vorm kreeg hij niet.
    
Toen er na ruim anderhalf jaar scheurtjes kwamen in de nogal symbiotische relatie met het Spinozameisje raakte hij in paniek en ging weer drugs gebruiken. In de zomer van 2021, toen hij met een vriend op interrailvakantie was, beëindigde ze telefonisch hun relatie. Ergens midden in Duitsland stapte S. op het eerstvolgende station uit de trein, appte mij nog even dat hij ‘niet meer verder wilde’ en schakelde zijn telefoon uit. Vanuit Amsterdam wist ik te achterhalen waar hij precies was uitgestapt en het plaatselijke politiebureau te bereiken. Zijn signalement werd in het stadje verspreid. Vroeg in de avond vonden ze hem op een bankje in een park. Met het Swiss Army Knife dat ik hem nota bene zelf had meegegeven, bleek hij te hebben geprobeerd zijn pols door te snijden. Terug in Amsterdam was hij ontroostbaar en hield hij het ’s nachts niet meer alleen uit op zijn kamer. Nu groeide het toch ook de sympathieke, lichtvoetige meisjes van Uva-minds boven het hoofd, die ook wel in de gaten hadden dat ze hem niet de hulp konden bieden die hij nodig had: einde traject.
    Een vriend raad ons Villa Ramadas aan, een GGZ kliniek in het zuiden van Portugal waar ze zijn gebutste ziel met acht weken intensieve therapie en online nazorg weer zo goed als nieuw beloofden te krijgen; er moest nog wel even van zorgverzekeraar gewisseld, maar dan werden de kosten à € 25.000 geheel vergoed. Ook daar gold een streng regime, één keer per week mocht hij precies een kwartier met de vaste lijn naar huis bellen. Hield je je niet aan de regels werd er een weekje overgeslagen. Mobieltjes werden ingenomen.
    ‘Gaat het goed?’
    ‘Jawel.’
    ‘Voel je je al wat beter?’
    ‘Jawel.’
    ‘Het eten is daar zeker goed?’
    ‘Valt wel mee. De koks zijn Engels…’
    ‘Ik hou van je, lieverdje.’
    ‘Kun je misschien wat geld overmaken voor siggies?
    ‘Zal ik doen.’
    ‘Ik moet ophangen, tot volgende week.’
    Bij terugkomst leek het inderdaad even iets beter te gaan. Therapie had hij niet gehad, wel groepssessies met vooral drank- en drugsveslaafden; niet helemaal de kern van zijn problematiek. Maar toen zijn pogingen de relatie met het Spinozameisje nieuw leven in te blazen op niets uitliepen, besloot hij na een nacht met veel drank en Ketamine, na eerst nog Saving Private Ryan te hebben gekeken op zijn kamer in de Helmersstraat er dan maar liever een eind aan te maken.